banner
mei 29, 2018
1732 Views

’t Is gelijk klutterbouillong

Written by

Je moet je vijanden beminnen, maar je moet er geen koeken voor bakken

banner

Spreuken en zegswijzen uit de omstreken van Brugge

Koeken en Stuiten

+ Rijke mensens ziekte en arme mensens koekebak rieken ver.
+ De naastenliefde zegt: ‘je moet je vijanden beminnen, maar je moet er geen koeken voor bakken’.
+ Al volk van dezelfde soorte: “t Is al koeke van één deeg’ – “t is al van dezelfde bakte’.
+ Op de hofstee was ’t gebruik dat de helft van de koeken met boter gesmeerd werden en de overige in de melkteel gedoopt; ’t gezegde is spreekwoordelijk gebleven aan tafel: ‘Zet u maar bij, vijve met boter en zesse met melk’.
+ Wie bleek van wezen is: “t Is gelijk een hetekoeke. – ’t Is gelijk een pannekoeke. – ’t Is gelijk een afgelekte boterham’.

Grof spotrijmpje voor een vuile vrouw:
+ Recht over mijn deur woont vuile Brigiete En van hetekoeken moet je veel sch … ‘.
+ Kinderen die nooit verzadigd zijn: ‘Ze zouden koeken eten dat hun oren afvallen’.
+ Een brave slore van een vrouw is: ‘een zoetekoeke’, ‘een koekestute’.
+ Een bedreiging van moeder: “k Ga je algauw een taarte – een patee – achter jen oren draaien!’.
+ Van een vrouw die vies kijkt zegt men: ‘Ze mag gelijk geen taartjes’, of’ geen koekjes’.
+ Domweg zitten kijken en niets doen: ‘Ze zit daar gelijk een baktaarte’.

Met ’t overschotje van de brooddeeg bakt de boerin: ‘een ove(n)koek’ of ‘een mol’. Ook ’t restje taartedeeg wordt in ‘een mol’ gebakken. Appels die na het brood in den oven gebakken worden zijn: ‘ove(n)jongen’.

Bij vergelijking spreekt men van bakken als ’t vriest: “t Is van de nacht een koeke gebakken’. Of “t Is wel een schijve gebakken’. Vgl.: ‘We krijgen nog een bakte’ (sneeuw).

Koekeboterhammen worden soms met ‘hammesmout’ of ‘hespesmout’ gesmeerd. Boerebrood wordt met smout ‘gebreed’.
Dan wordt er lachend gevraagd: ‘Zijn het boterhammen of smouterhammen?’.

+ Als ze de stuiten vet smeren: ‘We gaan ze plafonneren dat er niet doorregent’.
+ Een zuinige huisvrouw berispt dan: ‘Is je vader misschien plakker?’.
+ Je moet de middelweg kiezen ofze zeggen platweg: ‘Boter aan je gat smeren en droge brood eten, dat is doodzonde’.
+ Je kunt het niet al hebben, een vette maarte en veel boter in de kelder’.
+ Een verwijtsel voor iemand met glad gestreken haar: ‘Boter aan ’t haar’.

Vet en Smeer 
+ We doen ons wel vandage: “t Is vetpot vandage’ (b.v. op Vette Dinsdag).
+ Waar het goed van de kost is wordt er geboft: “t Is daar een vettekot’.
+ Wie maar een klein inkomen, een mager bestaan heeft klaagt: “k Moet daarmee geen vette soppen eten’ – ‘geen vette brokken weken’.

In de vasten moeten de lekkerbekken hun ‘lekkertand’ uittrekken en ’t is bovendien dikwijls magere of ‘blende soepe’. Van zulke soep zegt men: ‘Ze is zo vet als pompewater’. Daar er geen ‘vetogen’ opstaan wordt er soms ook gezegd: ‘Soepke, soepke ik zie u wel, maar gij ziet mij niet’.

+ En om te zeggen dat het de moeite niet meer is u met die zaak te bemoeien: ‘O! ’t vet is er van af’. Of: ‘Hij is met al ’t vet weggelopen’.
+ Ge moet met een kleintje tevreden zijn: “t Is beter een luis in de pot of geen vet’.

+ Wie zich met iets niet kan getroosten verzucht: ”k Ben daar vet mee!’.
+ Van een slordige vrouw: ‘Ge zoudt soepe van heur schorte koken’.
+ Een nietweerd van een vint wordt verweten: ‘Dat is een soepe van een vint! ‘.
+ Iemand die dik en vet is: ‘Hij is zo vet als een zwijn, – als een osse, – als een stier. – Hij heeft een stiemekke. – Hij staat ottervet’.
+ Van een buitengewoon dikke vent: ‘Hij loopt met zijn vet te koop. – Ge zoudt hem uit zijn vet schudden. – ’t Is een vetlegger. – Hij teert op zijn vet. – Hij leeft van zijn smeer’.
+ Met de betekenis, hij leeft op andermans kosten: ‘Hij leeft op ’t smeer van een ander’.
+ Als al het eten op is: ‘Wij hebben het al opgesmeerd’.

+ Een magere zegt: “k Slachte ik van de geitebukken, ‘k drage mijn vet van binnen’.

+ Een streusche dikke vrouw is: ‘zo vet als een slekke’ – ‘ze is slekkevet’ – ‘is me dat een vette poef’ – “t beeft al dat er aan is, ’t is gelijk klutterbouillong’ – ‘is me dat een vooruit, er kan een zwane op broe’n’.
+ Maar al dat vet voorspelt niets goeds want: ‘Vroeg vet is vroeg in de kuipe’.

Nog anders:
+ Vroeg vet is vroeg rot, Vroeg rot is vroeg in de pot’.
+ Mensen die zich geen zorgen maken: ‘Zij vetten daar in de vuiligheid en de miserie’.
+ Een winste buiten verwachting: ‘Dat is een vetje’.
+ Een gewaagde mop is ‘een vetten’.

Als vader een goede pandoeringe geeft: “k Ga hem een keer goed invetten’. “k Ga hem goed insmeren’. Nog anders: ”k Ga hem alzo een smeringe geven’. Met de betekenis: ‘k Heb z’eens goed de lesse gespeld: ”k Heb z’een keer goed afgesmeerd’.

+ Een piepende wagen is ‘met vogeljongen ingevet’.

Vlees en spek

In de buiten waren er maar weinig beenhouwerijen; het koeivlees werd voorafbesteld of in de stad gekocht en ook in ’t beenhuis in d’Halle. Iedereen slachtte een zwijn en had gezouten vlees in de kuip; in de stad waren er ‘zwijnebaken’ of ‘spekslagers’.

+ Iets dat voor u niet bestemd is: ‘Dat is geen spek voor uwen bek’.
+ Wanneer men bedekt wil vragen naar de herkomst van uw onverwacht bezoek of van dienstvolk: ‘Wat voor vlees hebt ge daar in de kuipe?’.
+ Goede waar prijst zichzelf: ‘Goe’ hespe vraagt geen mostaard’.
+ Ge moet het ene met het andere nemen: ‘Geen vlees zonder benen’.
+ Ge moet daar niet meer over zagen: ‘Ge moet niet altijd aan ’t zelfde been knauwen’.
+ Als het al ‘opgesmeerd’ is binst de kermis wordt er lachend gezegd: ‘We gaan venditie houden in de lege beurzen en d’hespebenen’.

+ Een onverschilligaard en ‘een broekvager’ zegt: “k Vaag er mijn hespebeen aan’.
+ Tegen iemand die al te veel hangt en ligt: ‘Kunt g’uw vlees niet dragen? geef het aan den hond!’.

De boerin die in de vasten vlees te eten gegeven had bad ’s avonds: “t gebed voor ons vlees’. Kortwoners aten weinig vlees; ’s noens was het ‘kaantjes sause’ of ‘blende keuns’: gestoofde ajuin met een laurierblad en een dreupeltje azijn. Geen wonder dat ze informeerden: ‘Was er daar vlees bij?’ ’t Antwoord was: ‘Ja ’teen kaantje vlees!’ of: ‘Ja ’t lochtingvlees’ (groensel).

Uit Biekorf jaargang 1956

Article Categories:
naar de bronnen van onze taal
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *