Velen leerden hun toekomstige levenspartner kennen op hun werk. Een boerenmeid liep veel kans om met een boerenknecht aan te pappen, want ‘soort zoekt soort’. Een jonge meid kon ook wel een oogje laten vallen op een rijke boerenzoon (en zijn fortuin), maar de ‘schoonouders te wege’ (aanstaande schoonouders) staken daar wel zo vlug mogelijk een stokje voor, opdat er ‘geen ongelukken zouden gebeuren’!
Toen ik in 1941 na gedane studies naar huis terugkeerde, hadden mijn ouders een pensiongast opgenomen. De jongeman in kwestie was een militair in vast verband die na enkele weken krijgsgevangenschap, zoals tal van zijn collega’s, ergens op een rantsoeneringsdienst werd geplaatst.
Er zijn gebruikelijke gezegden aan te stippen: je zit oolsan in dadus, ter lich toa zeker nen traekploaster, je skiet to wortels, je lich to moa joengen, joazd achter da meiske, zien oeogen goan verkloaren, ze zien in kaenaesse, ze vriijen dat skowe gif,..da kotje rok, ..dad ulde iemde wikkelt, …dat skufelt, ….dat ole miensken te vele skil, ze zien van mallekoar niet skippelijk, of raker nog, maar verre van deftig: ze keunen nie pissen of kakken zoender malkoar.
Willem van Lo is dank zij zijn huwelijk verbonden met de hertogen van Bourgondië. Volgens een Vlaamse kroniek die in 1839 verscheen in Gent zou hij zelf het kind zijn van een dame in Lo. Maar dat is larie. Hij is het resultaat van een slippertje tussen zijn vader Filips en een eenvoudige Ieperse wolkaardster en dus een bastaardzoon.
Op de Coin Perdu was er een klein hofstedetje en wij zijn daar op gegaan, in plaats van die heks, Fidelia Lambrey, die daar voordien woonde. Mijn vader heeft dat overgenomen van die heks. Ik was toen twaalf Jaar oud. Zo in 1903. We woonden vroeger op de Zwarte Molen.