In de loop der laatste jaren had landbouwer Gerard Lebbe, wonende op de Klokhofstede nabij ‘Het Zweerd’, Krombekesteenweg Poperinge, herhaaldelijk ondervonden dat dieven zijn hoeve bij nachte hadden bezocht. Ongeveer een maand geleden werd hem een 400-tal kilo graan gestolen van op de zolder van de paardenstal.
’t Is te fète honderd jaar geleên. Petrus Maes, mijn grootvader langs moederszijde, woonde op een klein doeningske, op een boogschote van Westvleterenkerke, in ’t midden van de broeken. Rondom in ’t water lijk op een eiland binst de winter en in de zomer in een zee van groenigheid, zoverre als jen ogen dragen.
Karel de Blauwer vertelt hoe hij op een nieuwjaarsavond op de kommiezen liep. Hij was de grens over geraakt met honderdentien pond tabak. Op een kilometer van Kwaadieper-dorp stopt hij bij een hoeve. Hij is moe en wil er even rusten.
Binnen de jaren 1793 en 1794 plunderden de Franse republikeinen deze kerk, die als één van de schoonste van het bisdom van Ieper gehouden werd. Ze gebruikten het gebouw gedurende elf maanden voor kazerne, paardenstal en beenhouwerij. Ze vernielden en verbrandden al de meubelen, als de boisering, predikstoel, biechtstoelen en altaren, terwijl ze de sacristie voor gevangenis hielden.
Op de baan van Ruddervoorde naar Torhout, een kwartier van de kerk ligt er een groot omwald boerenhof waarop een woning staat met drie verdiepingen, het Tempeliershuis genaamd.
Als men vroeger bomen uithakte, liet men de rolders (aarsgat van uitgeroeide boom) in de grond zitten en de armen of de werklieden mochten ze komen uithalen.
Waar dat Mauprez daar woont, ’t was ’s avonds, je ging daar binnen. Je vroeg als de boer thuis was. ‘Jaa’j, zei de boerinne. ‘Weet je gij dat je schoonzeune dood is?’ vroeg Pollet.