Anno 810. Dit jaer heeft eene vreeselyke koeypest door geheel ons land gewoed; en uyt […]
Anno 1144. Dit jaer was wederom zeer rampspoedig door de menigvuldige regens, dog meest door […]
11 augustus 1593. Rond 22u komen honderdtwintig Oostendse ruiters aan land in de buurt van […]
De zeven namen van onze dagen zijn vermoedelijk de woorden die door ons mensen worden […]
In 1380 revolteren de Brugse textielarbeiders tegen de adel. Ze worden daarvoor op het matje […]
Hoog tijd om de lotdagen voor 2021 door te geven Januari 2021. Het weer tijdens […]
De lente en de zomer van 1658 brengen de temperaturen terug op peil en voldoende droogte om weer te kunnen oorlogen. Slik. Voor de Fransen het signaal om te starten met een nieuwe campagne om nog dieper in Vlaanderen door te dringen.
Na de lange winter verzuchten de mensen naar de eerste deugddoende lentedagen. Ze zijn er nog schaars en daarom worden ze zo zorgvuldig opgeteld.
Lente, zomer en winter of in het Engels ‘spring, summer and winter’ zijn duidelijk van Germaanse oorsprong. Terwijl ‘autumn’ van Romaanse origine is.
Men verzekert dat onlangs een frank verdiend heeft om honderd emmers water te storten in een huisje, zouden de Brabanders zeggen, waar octrooi-ambtenaars hun broek gaan afsteken.
De winter is nat, winderig en zonder grote vorst geweest. Op 22 februari, dag van de meeste koude was de barometer 7,5 graden beneden 0. De meeste hitte, op 24, 25 en 26 augustus, was 28 graden boven 0.
Anno 1139. Naer eene langduerige droogte van ontrent twee jaeren, waer door de aerde als versteent was, hebben de beken ende rivieren schielyk beginnen te swellen ende zoo veel water te geven, dat zy de meerschen overstroomen; dog dit belette den hongersnood niet, die, ontrent twaelf jaeren duerende, zeer veel volk wegsleepte.
’t Nazomerken van Allerheiligen en kan voor den winter niet beveiligen. (De nazomer, of S. Michielszomer.)
Sinte Marlijn | vuer en warme wijn!
De misse van sinte Merten brengt ons den winter dikwils herte.
Na een lange sneeuw- of vorstperiode is de dooi welkom: “me liggen met den dooi”. Maar dat kan ook ironisch in de zomer worden gezegd, om op het minder welkome van de regen te wijzen. De vieze papperige brij van half gesmolten sneeuw doet ons van “ne vuilen dooi” spreken, maar als de dooi zich niet doorzet, hebben we het over “nen (h)alven dooi”. Immers, “nen dooi zonder regen en win(d), en e(s) nie weer(d) dat ie begin(t)”.
Dan zal ik dromen van het zomerland,
Zalig wandelen hand in hand.
Wek niet mijn ziel dan, wandelend uur aan uur
In droomwaranden licht van droom-azuur.
’t Droogt hier zoo ongenadig dat de puiden vergaan van den dorst, en heet dat ’t is, brandend heet. De vlasschaards en bloote stoppels liggen hard lijk Judas zijn voorhoofd, op loof zaaien valt niet te denken, en dat is bitter jammer, want de tijd is er.