banner
okt 12, 2025
0 Views
Reacties uitgeschakeld voor Tussen Hoogstade-Linde en Veurne

Tussen Hoogstade-Linde en Veurne

Written by
banner

De 26ste april 1794 herbeginnen de Carmagnolen hun plunderingen die ze nu al zo lange tijd gewend zijn. De weinige mensen die het gewaagd hebben om in hun huizen te blijven worden wreed mishandeld. Zo bijvoorbeeld Constantia Fournier. De Fransen dreigen ermee om de vrouw in de steenput te gooien als ze haar geld niet wil afgeven. De schamele vrouw sterft van de schrik. De vijanden hangen heelmeester Pieter Boury boven het vuur en slaan hem er af met het zwaard. Pieter Camerlynck wordt aan een reep opgehangen. Ze breken de kerk open, slepen het lijnwaad en allerhande kostelijkheden weg.

Alles wat te groot is slaan de barbaren gewoonweg aan stukken. In Woesten en Elverdinge zien we identieke toestanden in de kerken waar ze de klokken verwijderen. In Vlamertinge steken ze de kerk in brand, in Krombeke vernielen de ‘nations’ altaren en beelden om dan de misgewaden aan te trekken om blazend op de orgelpijpen als carnavalsgekken hun spotprocessie af te leggen. Het zijn niet allemaal soldaten volgens De Rache. Onder hun soldatenkazak zitten er veel rovers die in benden het land aflopen, de landlieden mishandelen en alles meeslepen naar hun nest in Roesbrugge waar ze ’s nachts gaan slapen uit schrik voor de vrijwilligers die overnacht in de bossen verblijven.

De boerderij van de familie De Rache is leeggeplunderd. Uit vrees voor de Franse rovers verblijven ze nu op de hofstede van Dominiek Blomme tussen Krombeke en Westvleteren, bij de wijk ‘De Ijzeren Deur’, op zowat 150 meter van het bos. Een plaatsnaam die anno 2020 blijkbaar niet meer bestaat. Carolus De Rache brengt een relaas van de gebeurtenissen. De hofstede zit vol met volk, het zijn vooral vrouwen en kinderen uit Proven en Watou. Plots komt er een man aangelopen met het bericht dat de Carmagnolen er aankomen.

Dat nieuws zorgt natuurlijk voor paniek en grote ontsteltenis, jammeren en wenen. Bij het zien van de drie dragonders vluchten er velen door de boomgaard naar het bos terwijl de soldaten binnendringen in de boerderij en geld eisen. Ze mishandelen de vrouwen en de kinderen die roepen om hulp. Pieter Bouillon, een smid in Krombeke kent een mondje Frans en spreekt schoon dat ze niet zo wreed moeten doen tegenover weerloze mensen. De Dragonders nemen hem voor een gevluchte Fransman, gaan een paar stappen achteruit en schieten de smid koudweg dood. De vrouw van Pieter De Schrevele, een winkelier te Proven valt smekend op haar knieën en vraagt ook al in het Frans om genade. Een dragonder doorsteekt haar lijf met zijn bajonet. De moordenaars laten hun lijken liggen terwijl ze het huis doorsnuffelen.

In een alkoof treffen ze de ‘zieke’ Pier Verschaeve van Krombeke aan die met een kogel in zijn lichaam op bed ligt. Om een of andere reden denken de indringers te maken te hebben met een oude man die ziek te bed ligt. Ze zijn al terug vertrokken met hun buit als de rovers achterdocht krijgen en op hun stappen terugkeren om die man in zijn bed nog eens te controleren. Die is ondertussen op handen en voeten weggekropen tot aan een waterput. Terwijl hij zich vastklampt aan een struik laat hij zijn lichaam in het water hangen en hij ontsnapt zo aan een gewisse dood. Na het vertrek van de dragonders zullen vier mannen hem naar het bos dragen. Een paar honderd meter verder staat de kleine hofstede van Joseph Pinson, een ouderling van 80 jaar die alleen thuis is.

De schurken gaan er op af op zoek naar kronen. ‘Pièces de couronnes’ zoals ze zelf zeggen. Of de buit daar onvoldoende is of de bewoner zich verzet zal niemand weten, maar als enkele verschrikte vluchtelingen enkele uren later uit het bos komen, vinden ze boer Pinson dood op de vloer liggen, het hoofd doorkerfd met sabelslagen en zijn lichaam helemaal onherkenbaar verminkt. ’s Avonds om 22u dragen ze de diverse lijken in stro en dragen ze ze naar Krombeke om ze onder bitter geween te begraven achter de Calvarieberg.

Ook in de omgeving spelen zich gelijkaardige gruwelen af. Een bende dragonders trekt langs de straat van Compernolle naar Woesten. Drie van hen belanden op het pachthof aan de grens van Westvleteren, bewoond door Pieter Baes. Bij hun nadering nemen zijn vrouw en kinderen de vlucht. Pieter zelf weigert weg te lopen voor die ‘Franse ratten’. Hij blijft gespannen voor de haard zitten en houdt een dissel onder zijn kiel verborgen. Wanneer de twee dragonders binnenspringen en bulderen om geld staat Baes recht en recht zijn dissel om de eerste de kop in te slaan.

Ongelukkig blijft zijn wapen in de balk van de zoldering steken. Een paar seconden later ligt hij helemaal doorstoken op de vloer. De dragonders die vrezen voor hun eigen veiligheid reppen zich op hun paarden en rijden verder langs de bosrand waar ze nu door enkele vrijwilligers worden doodgeschoten. Veel Fransen worden op die plek in het stille ’te koelen gelegd’. Ondanks de heersende angst doen de vrijwilligers er alles aan om het stelen en moorden van de Fransen te wreken. Dertien dagen zullen ze in de bossen leven. Tot de Fransen opmerken dat veel van hun kompanen niet meer terugkeren en ze het zelf niet meer wagen om op plundertocht te trekken.

Na hun overwinning op 25 april installeren de Carmagnolen een legerplaats in Elverdinge. Tegen die tijd heeft commandant Moreau de steden Waasten en Wervik ingenomen en belegeren zijn mannen Menen. Generaal Vandamme is er ook van de partij. Op 30 april veroveren ze deze stad die half verbrand meer op een hoop steenbrokken lijkt dan op iets anders. De vroegere bezetters bestaande uit Oostenrijkers, Engelsen en ‘loyal emigrants’ is verdwenen richting Roeselare en Brugge. Met in hun voetsporen vele Menenaars.

Zo hebben de Carmagnolen nu heel het Westland in hun macht. Onze vrijwilligers verdedigen nu de derde lijn, meer bepaald de vaart van Ieper tot aan de Ijzer. Ze breken de brug van Steenstraete af en bouwen aan de overkant van die plek een sterke verschansing. Deze linie is afgedekt door de bezettingen van Ieper, Diksmuide en Nieuwpoort en lijkt voldoende sterk zodat het er op lijkt dat de vijand het niet zal wagen om die aan te vallen.

Na een verblijf van negen dagen verlaten de Fransen hun kamp van Elverdinge en vertrekken ze naar hun nieuw kamp tussen Hoogstade-Linde en Veurne. Ze hebben specifieke orders ontvangen om al hun buit naar Parijs te sturen maar desondanks blijft er heel wat aan hun eigen vingers kleven. In Veurne strippen ze het loden dak van de Sint-Walburgakerk. Een half miljoen aan lood verhuist nu netjes naar Frankrijk om er kogels van te gieten. Ze zetten hun zoektocht naar buit verder in het omliggende. In Oostvleteren, Reninge en Pollinkhove vernielen ze de orgels en voeren er de klokken weg. Het beeld van Maria zetten ze spottend aan de kerkdeur. Zij zal er voor zorgen dat de Oostenrijkers hier niet meer zullen binnenkomen. Ook in de omgeving rond Ieper laten ze zich opmerken. De kerk van Vlamertinge valt ten prooi aan de vlammen waarop de rovers in het puin op zoek gaan naar de resten van de gesmolten klokken.

Op 10 mei 1794 vernielen ze eveneens de kerk en de abdij van Voormezele. Ook het kasteel en haast alle huizen van de plaats moeten er aan geloven. Een week later ziet men nog altijd het vuur smeulen op een twintigtal vernielde hofsteden. Tot de Ieperse bezetters het welletjes vinden en de Fransen op de vlucht jagen naar Belle. De landlieden geloven meteen dat de oorlog gedaan is en keren met hun vee terug naar hun woonsten. Ze worden echter deerlijk in hun verwachting bedrogen. Op het einde van de meimaand voert generaal Michaud uit Hondschote nieuwe benden aan die zich vervoegen met hun makkers in Belle. De nieuwe lichting kiest nu hun kamp ergens tussen Dikkebus, Vlamertinge en Elverdinge.

De Carmagnolen uit het Veurnse trekken langs Elzendamme en Woesten naar Steenstraete waar ze met hun grof geschut de verschansingen aanvallen. De vrijwilligers houden echter moedig stand zodat de Fransen op geen enkele plaats over de vaart geraken. Hoewel elke wachtpost van Boezinge tot aan het fort van Knokke amper dertig verdedigers telt. Op 3 juni breken de Fransen dan toch door de linies tussen Steenstraete en Knokke. Tijdens die gevechten sneuvelt Karel Reyphins, de hoofdman van de Reningse vrijwilligers. Het verlies van deze dappere jongeling maakt verdere tegenstand zo goed als onmogelijk. Het merendeel neemt de vlucht naar het Vrijbos of naar Diksmuide. Bikschote en Merkem ondergaan nu ook het lot van de andere parochies van het Westland. Plundering, moord en brand kenmerken overal de voetstappen van de woeste overwinnaars!

De Oostenrijkse generaal Clerfayt verlaat Tielt en Torhout met het inzicht om Ieper ter hulp te schieten. Maar Pichegru valt hem aan te Langemark en dwingt de keizerlijken op 10 juni tot de aftocht. De volgende dag wordt Diksmuide door de Fransen bezet. Clerfayt heeft verse troepen gekregen en valt op 13 juni de Fransen aan in Hooglede. Na een bloedige slag waarbij beide legers grote verliezen lijden blijft de zege aan de Fransen. Ieper moet dus niet meer op hulp rekenen. Gouverneur-generaal de Salis beschikt in deze stad nog wel over een strijdkracht van 7.000 mannen en 100 kanonnen. Hij slaagt er voorlopig in om te weerstaan aan de aanvallen van generaal Moreau. Hoewel hij niet kan voorkomen dat Ieper helemaal ingesloten geraakt.

De 17de juni verandert de situatie. Ondanks een numerieke minderheid van kanonnen (28 stuks) slaagt Moreau er in om het vuur vanaf de vestingen tot zwijgen te brengen. In Ieper hijsen ze de witte vlag. De voorwaarden voor de overgave worden de volgende dag ondertekend. De bezetters leggen de wapens neer en trekken met krijgseer weg naar een gevangenschap in Cassel, Sint-Omer of Rijsel. Ieper beschikt op dat moment nog over een ruime voorraad aan krijgstuig, een schitterende zaak voor de gretige Fransen. Ze treffen hier meer dan 40.000 pond poeder, geweren en bommen aan. Naast grote hoeveelheden graan en andere eetwaren die zich bij de bezetters bevonden maar ook bij de …. burgers.

Met de overgave van Ieper is heel de zuidelijke streek van Vlaanderen nu in de macht van de Fransen. De overgebleven strijders; de keizerlijke troepen, vrijwilligers en uitwijkelingen trekken nu naar Nieuwpoort, Oostende en Brugge. Op 25 juni gaat ook laatstvermelde stad voor de Franse bijl. Op 1 juli is dat ook het geval voor Oostende. Nieuwpoort is daarmee nu het laatste toevluchtsoord. De uitwijkelingen hopen hier te kunnen inschepen voor Engeland. Daar hebben de Fransen echter een stokje voorgestoken door de haven af te sluiten.

De laatste strijd zal dus gevoerd worden rond Nieuwpoort. Een gevecht op leven en dood, en toch blijft er een sprankel hoop bestaan en zal er alsnog hulp uit het buitenland opduiken. Als ultiem redmiddel laten de verdedigers nogmaals het zeewater stromen in de omgeving van de havenstad. Vierenveertig dagen lang, tussen 5 juni en 19 juli 1794 staat het water op zijn hoogst, daarna zullen de Fransen er in slagen om de hoogte ervan met zowat 30cm te laten zakken. Maar tot half maart 1795 zal het niveau blijven op het niveau van een hoge winterpaal.

Dit is een fragment uit Boek 10 van De Kronieken van de Westhoek

Article Categories:
fragment uit deel 10
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Comments are closed.