In Vlaanderen is de ellende alleen maar toegenomen de voorbije jaren. Brugge zit op zijn tandvlees. De koophandel, de ambachten en de nering zijn gecrasht. De belangrijkste ingezetenen hebben de stad gedumpt voor betere oorden. De goede katholieke burgers zijn gevlucht of verjaagd. De Spaanse natie die daar nog lang gebleven was om handel te drijven werd uiteindelijk smadelijk verdreven. Wanneer Duinkerke na een beleg van zestien dagen in de handen valt van de hertog van Parma, vrezen de nieuwgezinden hier voor ergere gevolgen in Brugge. Uit voorzorg versassen ze hun beste goederen al naar Engeland, Zeeland en Holland en velen onder hen verhuizen naar Gent en Antwerpen. ‘Voor de ambachtsman was er niets meer te verdienen in Brugge. Hij wist niet eens hoe hij aan rantsoenen kon raken voor vrouw en kinderen. En de landslieden die opgeschrikt waren door de inname van Duinkerke kwamen nu met hele hopen uit het westen en het noorden naar Brugge toe gevlucht. Ze wisten niet eens waar ze konden wonen zodat er velen onder de poortdeksels van de huizen en anderen op de open straten moesten blijven liggen.’
‘Daardoor en natuurlijk door de grote armoede, ongemakken en vuilnis, werd er dagelijks een grote menigte van arme vluchtelingen overvallen met buikloop en pest en naar het graf gesleept. En wie nog wat had, werd dat direct ontnomen door soldaten of andere dieven. Hun paarden, ossen, koeien moesten ze uit bittere noodzaak verkopen om aan voedsel te geraken. Melkkoeien moesten noodzakelijkerwijze verpatst worden voor amper vijfentwintig schellingen. Dagelijks vond langs de straten van de binnenstad sukkelaars die gestorven waren van ontbering. De kerkhoven waren veel te klein om al de lijken te slikken waardoor hele stapels lijken buiten de stadsmuren gevoerd en daar begraven werden.’
‘Het zuchten, klagen en kermen was algemeen. Maar de regeerders bleven stoïcijns doof en bezwaarden de gemeente met de twintigste penning, een extra belasting van vijf procent. Het volk was verbitterd en uitgemergeld door al die lasten en schattingen en richtte zich tegen de slechte huishouding van zijn overheid die dan maar tien vendels vreemde soldaten liet afkomen om zich te beschermen tegen zijn ontevreden inwoners. Maar het gemeente stelde zich daar tegen en er vielen hoge woorden.’
Kommer en kwel. En dan nog die Walen die het platteland maar blijven teisteren met hun plunderingen en vernielzucht. Ze dringen door tot op enkele kilometer van Brugge waar ze de boeren aanpakken. Zo bijvoorbeeld in Oedelem en Knesselare. Maar ook in de buurt van Lichtervelde en zijn omliggende dorpen verdrijven ze het vee en nemen ze de buitenmensen gevangen om die dan tegen de betaling van losgeld weer op vrije voeten te stellen.
‘In juni kwamen ze naar Torhout waar ze enkele bolwerken en verschansingen overmeesterden en waar ze allen doodden die zich niet tijdig uit de voeten konden maken. De hele landstreek werd er verwoest. En alsof er nog geen ellende genoeg was, kwam er dan nog nog meer aangewaaid vanuit onverwachte hoek. Enkele broeders en personen die van de magistraat aangesteld werden om er de zieken bij te staan, richtten er veel snoodheden met de zieken zelf. De buren klaagden dat zij zoveel vuilnis op straat wierpen dat het voldoende zou zien om de pest in de stad te krijgen. Het stadsbestuur heeft de bewuste personen dan maar verbannen en het klooster terug in handen gegeven van de onderwijzers van de stadsschool. Ze vergaten de mensen wel voldoende te betalen waardoor ze voortdurend klaagden dat ze niet genoeg hadden om te overleven.’
Onze Hercules heeft zijn hoepels nog niet gekeerd op dit moment in de tijd. Willem van Oranje probeert de inwoners van Vlaanderen er nog eens van te overtuigen dat Jan van Anjou al bij al de beste figuur is om Vlaanderen te beschermen tegen de Spanjaarden. Zijn ze de terreur van Alva dan vergeten? En de onthoofding van hun hertogen Egmond en Hoorn? Brugge en Gent twijfelen aanvankelijk om in te gaan op zijn voorstel. Antwerpen wil er niet van horen waarop Gent duidelijk stelt dat ze met die ‘bloedvergieter’ zeker niet verder willen. Dan nog liever hun vroegere prins Casimir.
In Antwerpen ontstaat er nu nog grote beroering tegen Willem van Oranje. Het gemeen beschuldigt hem ervan om de ‘Franse furie’ persoonlijk te hebben uitgelokt. De 22ste juli vertrekt de prins duidelijk verstoord naar Zeeland. Zijn plannen om Hercules te herinstalleren liggen nu definitief in de voddenmand. Johannes-Petrus van Male wordt er wat weemoedig en filosofisch bij.
‘Wat een wonderlijke tijd was het toch in Vlaanderen en Brabant. Iedereen viste in troebel water en zocht zijn voordeel in de ondergang van de staat. De inwoners, onder dwang van hun eigen krijgsvolk en verleid door de predikanten, verwierpen elk mogelijk voorstel voor vrede. Van het moment dat iemand ook maar over iets zijn of haar mond opende, werd die in de gevangenis gegooid. In Brugge werden al de priesters ontboden bij de magistraat. Dat gebeurde de 15de juli van 1583. De vreemden kregen de opdracht om te vertrekken en de eigen geestelijken mochten blijven. Op voorwaarde dat ze geen enkele misdienst zouden voordragen. Anders zouden ze ook uit de stad moeten verdwijnen, zoals tien priesters recent nog mochten ervaren. Een van hen werd trouwens bijna doodgeslagen omdat hij een kindje had gedoopt.’
De vrees voor Farnese zit er diep in bij het Brugse stadsbestuur. Het ziet er meer en meer naar uit dat ook Brugge door de Spanjaarden zal worden aangetast. Wie de voorbije drie maand in de stad gekomen is zonder middelen om zich te onderhouden, dient er te vertrekken. Wie geen voorraad in huis heeft om de komende drie maanden te overleven mag ophoepelen. De huizen worden systematisch gecontroleerd om na te gaan welke voorraden iedereen in zijn huishouden aanhoudt. Wie bomen, boomgaarden of hagen bezit binnen een afstand van zeshonderd meter van de stadsvesten moet die vellen en verwijderen. Communicatie met de vijand wordt absoluut niet getolereerd.
Er maakt zich soort van radeloosheid meester van Brugge en zijn buitenomgeving, het Brugse Vrije. Dat debacle van Hercules, het wantrouwen in Willem van Oranje en zijn calvinisten. En dit allemaal terwijl de Spanjaarden ermee dreigen om binnen te vallen. Er hangt Vlaanderen nog heel wat onheil boven het hoofd. Dat voel je zo. Ik ben er zo goed als zeker van dat er nog heel veel ellende volgt. Voor mij is het even welletjes geweest. Ik houd hier halt. De oorlog kan me gestolen worden.
–
Uit deel 7 van ‘De Kronieken van de Westhoek’