Iets aan de grote klok hangen. Etwoad an de groète klok hang – Er veel ruchtbaarheid aan geven. Onze voorouders beschikten over geen radio, TV, sirene of telefoon. Toch kwam het voor dat een bericht extra snel verspreid moest worden. Er was natuurlijk de ‘roeper’ of een ‘bellenman’ die doorgaans op de roepsteen bij de ingang van de kerk of vanop de pui van het stadhuis zijn boodschap meedeelde, maar dat gebeurde doorgaans op een moment, wanneer er veel volk op de been was (bijv. tijdens de wekelijkse markt of zondags na de hoogmis).
Bij gevallen van hoogdringendheid werd door de torenwachter een sein gegeven door met de klepel tegen de boord van de klok te kloppen. De klokken fungeerden tot het begin van de 20c eeuw als een soort tamtam, waarmee via een codetaal op een snelle manier berichten aan de bevolking werden doorgespeeld. Iedere bewoner kon aan het kleppen of luiden van een klok de boodschap afleiden.
De avondklok (in Poperinge werd die het ‘wingeroen’ genoemd) werd op een heel andere manier geluid dan de brandklok of de klok die om het uur werd geluid om aan te geven dat alles veilig was.
Nu nog wordt de ‘endeklokke’ (letterlijk: ‘eindeklok’) geluid. De meesten beseffen nu nog (maar hoelang nog?) dat een parochiaan overleden is. Vroeger werd een ‘pooize’ ( de poos of het luiden van de doodsklok gedurende een half uur of een heel uur) gewoonlijk drie maal geluid. Op sommige plaatsen werd de ‘poos’ ingezet met een lichte klank voor een vrouw en met een zware voor een man. Uit de ‘nooize’ kon men doorgaans ook afleiden of de overledene een volwassene of een kind was.
In Rond den Heerd van 1872 vernemen we dat ze in die dagen te Poperinge luidden ’ten huizewaart, te kerkewaart en te pittewaart’.
Indien het gemeentebestuur een heel dringende boodschap wilde meedelen werd de bevolking via het klokkengelui bij het gemeentehuis bijeen geroepen. Het aflezen van zo’n spoedbericht kan gezien worden als ‘iets aan de grote klok hangen’.
De klokken zijn aan het luiden. De klok’n zyn an ’t luud’n. – Ze maken ruzie.
Watou te stokke, Poperinge te klokke. Woatoe te stokke, Pooperyng te klokke. – Wordt gezegd van iemand die woont in een parochie (kerkelijk bestuur) die valt onder een andere gemeente (burgerlijk bestuur).
Nemen we als voorbeeld het gehucht Sint-Jan-ter-Biezen, gelegen tussen Watou en Poperinge. Het café ‘De strooyen hen’ is gelegen op het grondgebied van Poperinge, maar de bewoners zijn afhankelijk van de parochie van Watou.
De klokken zijn naar Rome. De klok’n zyn no Roome. – Vanaf Witte Donderdag tijdens de Goede Week worden de klokken niet geluid. De ouders zeggen tegen hun kinderen dat ze naar Rome zijn vertrokken om eieren te halen. Pas op zondag (voor de ongeduldigen: op paaszaterdag) kwamen die klokken terug en kon het zoeken naar eieren door de allerkleinsten beginnen. Als kleine jongen heb ik nooit kunnen begrijpen hoe mijn vader altijd die gevleugelde klok had zien voorbij vliegen en ik niet. Ik had ook bewondering voor het precisiewerk waarmee die klokken hun balast precies konden gooien op. ons binnenkoertje, ’t was maar een ‘schorte’ groot, en hoe die eieren na zo’n diepe val toch niet gebroken waren.
Omdat noch klokken noch bellen gebruikt mochten worden tijdens die dagen werd door de misdienaars een ratel gebruikt. Tijdens de paasvakantie trokken diezelfde misdienaars, gewapend met een ratel, door de straten en over het platteland om eieren of een andere vorm van voedsel te gaan vragen bij de bewoners.
Eertijds werd een ratel (een houten instrument waarmee men een doordringend geluid kan maken door een tong klepperend om een tandrad te laten draaien) veelvuldig gebruikt in het dagelijks leven. De ratel was niet alleen een populair stuk speelgoed, maar was daarnaast ook een middel om iets aan te kondigen. De opkoper van konijnenpelsen (‘keunevellen’) bijv. trok door de straat, zwaaide met een ratel en riep, met de nodige accenten op bepaalde lettergrepen:
“Keunevellen ! Keunevellen ! “
De wind zit in ’t klokkengat – De wynt sit in ’t klokkegat – Een klokkegat is een kleine opening onder in de muur, waarlangs het water uit het huis wegvloeit wanneer men de vloer heeft geschuurd.
Dr. Dewulf vertelde me ooit dat hij in Abele hoorde zeggen: ‘De wind zit in ’t kalonegat’. Het ‘kalonegat’ was de opening in de buitenmuur van een woning, tegen de vloer. Wanneer met de bezem de vloer (in het beste geval waren dat ode of blauwe Brabantse schorren) werd schoongemaakt, veegde men het overtollige water via het ‘kalonegat’ naar buiten.
Je gaat een krijgen onder je klokkenzolder. – Je god eeèn kry’n oend’r je klokkenzold’r. – Ja gaat een trap onder je achterwerk krijgen. Klokkenzolder’ is een ludieke omschrijving voor de geslachtsdelen, waar klok en klepel niet vreemd aan zijn. Van iemand die geen broek draagt, wordt gezegd: “Je zag heel den klokkenzolder.”
Hij heeft ergens een klok horen luiden, maar hij weet niet waar de klepel hangt. – En ed entwoa e klok hoèr’n luud’n, more wit nie woa datte kleep’l hangt. – Hij heeft iets van de zaak vernomen, maar het fijne weet hij er niet van.
Het is daar alles … wat de klok slaat . …- ts Is doar ol…. datte klokke sloat. Men hoort niets anders meer. Er is van niets anders sprake. Men spreekt uitsluitend over….
Hij heeft een stem als een klok. – En ed e stemmen lik e klokke. – Hij heeft een luide en kloeke stem.
Kolkslag ten tien. – Klokslach t’n tieën. – Bij het slaan van de klok, stipt op dat bepaalde uur.
Je hoort maar één klok. – J’n hoèrd mor eeèn klokke – Je mag niet direct voortgaan op één verhaal. Je zou best ook eens luisteren naar andere versies.
Er is maar één persoon die het hoge woord voert, de anderen hoor je niet. Om een evenwichtig oordeel te vormen moet je meerdere ‘klokken’ horen.
–
Uit ‘Bij de duivel te biecht gaan’ van Willy Tillie