Emmeric Vandecasteele, een landbouwersarbeider uit Woesten, probeerde af en toe een haas of konijn stilletjes naar de andere wereld te helpen.
Reeds in de oertijd maakte de mens jacht op allerhande wilde dieren. De drang tot zelfbehoud dreef onze voorouders op zoek naar voedsel. Dit was trouwens één van de redenen tot groepsvorming
Ook wist de mens van allerlei listen gebruik te maken om de dieren te vangen. Bij voorkeur werden de grotere dieren nabij de drinkplaatsen opgewacht. Men trachtte er één af te zonderen om het daarna te doden. Bij de achtervolging moest de mens, wat snelheid betreft, de duimen leggen. Zodoende werd er naar andere middelen uitgekeken. Afgerichte dieren, vooral honden, moesten dan maar de achtervolging in zijn plaats tot een goed einde brengen.
De vele eeuwen geschiedenis hebben alleen maar de jachttechniek gewijzigd. Waar men in de middeleeuwen hazen en konijnen met valken trachtte te verschalken gebruikte men in de 19de eeuw fretten om konijnen uit hun pijpen te jagen.
Een goede ”pensjager’ had nog een andere pijl op zijn boog. Hij zette ‘stroppen’. Een koperdraad – koper is soepel en toch taai – werd tot een lus gevormd die dan voor een opening (bv. in een haag) stevig vastgemaakt werd. Door hun uitwerpselen, paternosterbollekens, verraadden zij de pensjager hun meest gebruikte wegen. Zo blies menig konijn, geluidloos, zijn laatste adem uit met een koperdraad als halssieraad. Vroeg in de morgen haalde de stroper zijn buit op om de pelsdiertjes vervolgens heel vlug van hun ‘frakske’ te ontdoen. Wie zou daarna nog iets vertellen?
De 20ste-eeuwse pensjager maakte het zich nog gemakkelijker door het gebruik van vuurwapens – alhoewel menig jager juist door zijn jachtgeweer met de binnenkant van de gevangenismuren kennis maakte.
We schrijven juni 1912.
Emmeric Vandecasteele, een landbouwersarbeider uit Woesten, probeerde af en toe een haas of konijn stilletjes naar de andere wereld te helpen. In die dagen had een dagloner het zeker niet gemakkelijk. Men kon moeilijk beweren dat zijn pad met rozen bezaaid was. ’s Zomers werd er gearbeid van zonsopgang tot -ondergang voor een schamel dagloon. En na de dagtaak stond er zeker geen tv op het programma.
Wat dan wel? Onverschrokken jongelingen van wie het pensjagen een tweede natuur geworden was, trachtten heimelijk een haas of konijn te bemachtigen. Soms werd daarvoor het jachtgeweer van de boer geleend. Hun scherpe oprnerkingsgeest was hen daarbij ten zeerste behulpzaam.
Een pensjager ziet immers reeds een haas liggen daar waar een gewone sterveling, zelfs na een aanwijzing, nog niets vermoedt. Soms was het mogelijk door grote kringen omheen het dier te beschrijven en deze steeds kleiner te laten worden, het wild te verrassen.
Onze vriend Emmeric hield het echter bij nachtelijke jachtpartijen. Hij trok er op uit met jachtgeweer en lichtbak – een bak waarin een ‘carburelantaarn’ (acetyleenlamp) brandde. De plaatsen waar de hazen kwamen spelen waren de landarbeiders uiteraard goed bekend. Daarheen leidden dan ook hun wegen. Het kon er bij hen niet in dat hazen en konijnen alleen in de pot van rijke lui wilden braden.
Dat wisten de heren natuurlijk ook. Daarom hielden zij er één of meerdere jachtwachters op na. Naast het voederen van fazanten behelsde hun taak ook het ‘knippen’ van pensjagers.
Zo had notaris Butaye uit Ieper C. Saesen op zijn jachtgebied aangesteld. Saesen kende zeer goed Emmeric Vandecasteele. Hij hoopte dan ook eens,vroeg of laat, hem bij de lurven te vatten, dat zou de anderen dan wat afschrikken en misschien zat er een loonsverhoging aan vast.
Vroeger dan hij dacht bood de gelegenheid zich aan. Tijdens de nacht van 2 op 3 juni 1912 (zondagnacht) was Emmeric op tocht.
Een zwoele nacht nodigde hem uit tot deze nachtelijke wandeling. Daarbij zou zijn baas een mooi bedrag neertellen wanneer hij hem een flink uit de kluiten gewassen haas kon aanbieden, – een steeds graag meegenomen bijverdienste.
Misschien had de jachtwachter, C. Saesen, ook de slaap niet kunnen vatten want dezelfde nacht was hij ook op ronde. Toen hij maandagmorgen omstreeks 4 uur, reeds op de terugweg naar huis was werd hij plots opgeschrikt door geweerschoten. Niet alleen de vogels staakten even hun morgenlied; ook onze ‘garde-chasse” keerde op zijn stappen terug.
Zou het…? Hij sloop behoedzaam in de richting van het uitstervende geluid en wie begreep zijn verbazing? Emmeric Vandecasteele…. in de ene hand het jachtgeweer en in de andere een goed gevleesde langoor.
Plots rook Emmeric onraad, wipte de gracht over en verdween in een tarweveld. In gebogen houding en met kloppend hart haastte hij zich om te ontsnappen. De ‘garde-chasse’ koos een gemakkelijker weg door het bietenveld. Aan het eind stond hij de stroper op te wachten.
Enkele ogenblikken later stonden zij oog in oog maar met verschillende gemoedsgesteltenissen. Vandecasteele had nu zelf de strop om de hals. Geen uitweg meer ziende richtte hij zijn wapen op de jachtwachter en haalde de trekker over Ijlings vluchtte hij weg.
Dezelfde morgen werd de gewonde Saesen in een put aangetroffen. Dadelijk werd hij naar het stedelijk hospitaal van Ieper overgebracht. Zijn arm was door het schot verbrijzeld doch een amputering kon nog omzeild worden. Gelukkig baarde zijn toestand verder geen grote zorgen. Voor onze vriend Vandecasteele betekende dit echter het einde van zijn stropersloopbaan. Door zijn poging tot doodslag kwam de rijkswacht van Oostvleteren hem ophalen. Ondertussen stapte ook het parket van Ieper af om de nodige vaststellingen te doen.
Over de verdere afloop en eventuele straf weten we helaas niets.
A.N. – Uit ‘Le Progrès’ van 9 juni 1912
–
Uit ‘Vlietmara’ van 10 september 1978



Welke graaf? Het gaat een hele tijd over een graaf, maar er staat niet welke.
Beste Sarah,
ik moet je helaas het antwoord schuldig blijven. Dit artikel werd zo overgenomen uit het heemkundig blad Vlietmara..
Alvast bedankt voor je reactie!!
Ivan