‘Het fernijn van die leer drong dagelijks meer en meer door.’ Met dat prachtig authentiek Vlaams woord fernijn laat de oude Heinderycx het achterste van zijn tong zien. Hijzelf heeft een bloedhekel aan het calvinisme en hij laat dat ook te pas en te onpas merken. De ketters worden stouter met de dag. Tijdens een hoogmis te Nieuwkerke in 1561 durven ze het aan om zelf een alternatief sermoen te houden op de markt voor de kerk. ‘Het was de eerste heretiekse predicatie die in West-Vlaanderen in het openbaar gedaan is geweest!’ Rond die tijd is ook Wulvergem aan de beurt. Op diezelfde manier vindt er op 12 juli 1562 een vertoning plaats in de parochie van Boeschepe. Juliaan Van Damme, een wever die hier geboren werd, geeft er tijdens een sermoen de nodige uitleg rond het godsdienststelsel van de gereformeerden.
De leraren van het nieuw geloof worden achter de schermen stevig geruggensteund door machtige mensen. Ik noem ze van de eerste keer bij naam. De edelen en de grootgrondbezitters hebben er alle baat bij dat de kerken en de kloosters hun landerijen zouden moeten afstaan. Deze steun is natuurlijk verdoken. De wetenschap dat de prediker vergezeld wordt door een gewapende privémilitie die hem daarbij beschermt tegen de justitie spreekt boekdelen. Van Damme spreekt die 12de juli voor een grote menigte van inwoners uit de naburige gemeenten. Zijn toespraak is meteen een schot in de roos. De schade die zijn sermoen daar in Boeschepe aan geloof en staat veroorzaakt is niet te overzien.
Dat vertelt in elk geval Petrus Titelmans die in deze tijd aangesteld is als inquisiteur van het geloof. In een voetnoot kom ik te weten dat Titelmans feitelijk de deken van Ronse is en dat hij zich gaandeweg zal ontpoppen tot de meest geduchte vervolger van de gereformeerden in de Westhoek. Het duurt alvast niet lang voor hij een onderzoek instelt naar Juliaan Van Damme en naar allen die hem beschermd hebben. Ook zijn toehoorders worden gescreend.
Het gevolg laat zich raden. De soeverein-baljuw en de diverse baljuws van onze regio pakken heel veel mensen op. Ze worden conform de ernst van hun misdaden opgeknoopt, onthoofd, in brand gestoken of verbannen. De regen van straffen zorgt ervoor dat velen op de vlucht slaan naar andere oorden en dat diegenen die hier blijven zich voortaan verschansen achter een katholieke façade. Het komt er voor hen op neer om zich voorlopig uit de wind te zetten en te wachten op meer gepaste tijden om zich als calvinisten te outen. Tot aan het einde van 1565 blijft het relatief rustig. De heresie is gedempt door de ongehoord repressieve aanpak van de overheid. De toestand blijft nochtans bijzonder explosief. Tot de koning van Spanje brieven stuurt naar onze landvoogdes Margaretha van Parma.
Hij geeft haar de dwingende opdracht om de wetten van zijn vader – keizer Karel – in Vlaanderen beter en dwingender toe te passen. Ze moet hierbij rekening houden met de besluiten van het Vaticaanse concilie van Trente i.v.m. de aanpak van de heresie. Keizer Karel is al heel vroeg in zijn carrière gekloot geweest door de alternatieve geloofsstelsels. In 1521 en in 1526 hadden hij in de Nederlanden al zware boetes voorzien voor personen die betrapt zouden worden met boeken van Luther, Zwingler, Melanchton of andere hervormers. Alleen katholieke godgeleerden mochten het hebben over de ‘heilige schrift’. Karel deed er in 1529, 1531, 1540 en 1550 nog extra schepjes bovenop maar algemeen vonden zijn nieuwe maatregelen tegen de ketterij geen steun bij de bevolking. Het kwam er op neer dat de mensen niet mochten praten met gereformeerden, die zeker niet thuis mochten ontvangen of hen op enige manier zouden helpen.
Zelf in nood mocht men hen niet verplegen. Wie zwoer bij de heresie riskeerde lijf en goed te verliezen. De protestanten die alsnog hun geloof opgaven mochten rekenen op de onthoofding met het zwaard. Vrouwen werden levend begraven. Wie niet wou afstappen van zijn geloof en hardnekkig bleef volharden moest verbrand worden. Het zijn die oude barbaarse reglementen van keizer Karel die onze landvoogdes nogal ruim interpreteert en op een zachtere manier doorsteekt aan al de magistraten van de Nederlanden. Tot ze er dus op gewezen wordt dat dit niet door de beugel kan.
Het strenger maken van de wetten zorgt voor veel geroezemoes en onrust bij het gemeen. Ook de adel wordt er door geïnfecteerd. Die verspreiden moedwillig het gerucht dat de koning van plan is om hier te lande de Spaanse inquisitie in te voeren. De bitterheid en de frustraties bij het gewoon volk spelen natuurlijk in hun kaart. Veel van die edelen zijn op dat moment mistevreden over de uitgebreide macht die kardinaal Granvelle (Antoon Perenot, de bisschop van Arras en later aartsbisschop van Mechelen) zich toe-eigent op het hele beleid van de Nederlanden. Ze kunnen er niet mee leven dat de adel hierbij niet veel meer voorstelt dan het schoothondje te wezen van deze dictatoriale kardinaal. Rond 1566 rijpt het plan bij de adelstand om zich te verzetten tegen Granvelle.
De al te repressieve aanpak van de andersgelovigen geldt daarvoor als een perfect alibi. Dat verzet manifesteert zich bij een officieel bezoek van de hertog van Egmont aan de koning van Spanje. Hij verzoekt Filips II om wat toegeeflijker te zijn. Bij zijn terugkomst in het land wordt er tijdens een algemene vergadering door de bisschoppen en de rechtsgeleerden besloten om de strenge maatregelen toch maar met een korreltje zou te nemen. In december 1565 laat Filips II weten dat hier geen sprake kan van zijn en dat de Nederlanders en de Vlamingen streng de oude wetten van zijn vader moeten gaan toepassen. De edelen te lande reageren hierop zoals gezegd met een genootschap. Ze zullen zich in groep te verzetten tegen de oprichting van het hof van geloofsonderzoek. De beruchte inquisitie.
Dit is een fragment uit Boek 7 van De Kronieken van de Westhoek