banner
feb 9, 2019
5649 Views

De bende van Pollet

Written by

Op dinsdag 17 april 1906, omstreeks 11 uur ’s avonds, verschaften drie gewapende mannen zich met geweld toegang tot de hoeve van Amand Baillieu, gelegen aan de Kruisboomstraat te Oostvleteren

banner

De bende van Pollet in Oostvleteren.

Op dinsdag 17 april 1906, omstreeks 11 uur ’s avonds, verschaften drie gewapende mannen zich met geweld toegang tot de hoeve van Amand Baillieu, gelegen aan de Kruisboomstraat te Oostvleteren (nu bewoond door G. Baillieu-Lermytte). Met een stuk hout werd een venster van de bijkeuken ingeslagen en één man begaf zich onmiddellijk naar de kamer van de 70-jarige Amand, terwijl de twee andere zich naar de kamer van zijn 36-jarige dochter Elodie haastten. Toen de bejaarde landbouwer wakker schrok, zag hij in het schijnsel van een kaars een revolver op zich gericht. ‘Als je niet zegt waar je geld verborgen zit, dan is je laatste uur geslagen! We gaan je vermoorden!’ snauwde een zwart gemaakt gezicht hem toe. De oude man liet z’n overvaller niet zomaar begaan en toen hij zag dat diens aandacht even verslapte, blies hij de kaars uit, griste een kapmes van naast zijn bed en zwaaide er vervaarlijk mee in het rond. De boef was echter op zijn hoede; hij sprong achteruit en riep zijn twee trawanten om hulp.

Die kwamen even later opdagen met Elodie. De oude man zag toen pas dat ze met z’n drieën waren en besefte dat verder verzet zinloos was. Eén van de schurken maande Elodie er op haar beurt toe te zeggen waar het geld verborgen zat en gaf haar daarbij slagen in het gezicht. Elodie vreesde voor haar leven en dat van haar vader en wees de bandieten de koffer aan waarin de spaarcenten verborgen waren.

De dieven maakten de koffer, die vol kleren stak, tot op de bodem leeg en onderin vonden ze een leren beurs met voor 210 fr. goudstukken. Vervolgens stootten ze Elodie de kist in en doorzochten verder het huis. Ze stalen nog gouden en zilveren kleinodiën, een stel rokken en eetwaar: een brood, vijf kilo boter, wat vlees en om en bij de zestig eieren. In een vest van Amand vonden ze ook nog 5 frank. Ze namen tenslotte de benen nadat ze Amand Baillieu nog eens duidelijk hadden gemaakt dat hij het niet in zijn hoofd moest halen om ze te achtervolgen. ’s Anderendaags kwamen de rijkswacht van Oostvleteren en het parket van leper ter plaatse, maar hoewel Amand Baillieu en zijn dochter Elodie een vrij nauwkeurige persoonsbeschrijving konden geven van hun overvallers, en ofschoon Elodie met klem beweerde dat ze een van de schurken herkend had als een veehandelaar die twee weken voordien op de hoeve was geweest, er een kop koffie had gedronken maar niets had gekocht, toch kon niemand worden aangehouden.

***

En toch werd deze inbraak de op één na laatste van een eindeloos lange reeks misdrijven die de bende van Pollet in het Westland en Noord-Frankrijk pleegde van 1898 tot 1906. Na nog een inbraak te Roesbrugge, werd de bendeleider, Abel Pollet, verklikt door zijn zwager, een werkloze mijnwerker die uit was op de premies die de Franse staat en privé-personen hadden uitgeloofd voor wie inlichtingen kon verstrekken over de daders van de drievoudige moord te Violaines in Noord-Frankrijk (op 19 jan. 1906). Op 3 mei 1906 werd Pollet aangehouden en spoedig werd de hele bende opgerold.

Na het vooronderzoek bleven 37 personen aangehouden die 132 misdaden ten laste werden gelegd: inbraak met poging tot diefstal, mishandeling, moordpoging en moord.

In Frankrijk werden 23 personen veroordeeld: 4 (Abel Pollet en zijn broer August, Theophile Deroo en Canut Vromant) kregen de doodstraf voor hun aandeel in minstens 5 moorden en werden op 11 januari 1909 geguillotineerd te Béthune. De 19 andere kregen straffen toebedeeld gaande van 2 jaar opsluiting tot 20 jaar dwangarbeid. In België werd Camiel Guyard, bijgenaamd Lapar, het zwaarst gestraft: hij kreeg 25 jaar dwangarbeid.

Lapar was een Poperingenaar die bekend stond als konijnendief. Hij was het die de bende van Pollet in juni 1905 voor het eerst op Belgisch grondgebied bracht. De bende werd toen uitgebreid met Belgische handlangers, ze werd meteen ook veel actiever en driester. Het grootste deel van haar misdrijven en alle moorden bedreef de bende tijdens de laatste elf maanden van haar 8-jarig bestaan.

Het was Lapar geweest, die, vermomd als veehandelaar, de boerderij van Amand Baillieu was komen verkennen en er nadien met Abel Pollet en Theophile Deroo was binnengevallen. Lapar was ook betrokken geweest bij de eerste van de twee overvallen van de bende Pollet in Oostvleteren: de inbraak bij Angelus Baelden op 18 oktober 1905.

***

Angelus Baelden was een kranige landbouwer van 82 jaar die nog op z’n eentje zijn hoeve beredderde. Hij werd erom bewonderd en vormde vaak het onderwerp van het gesprek, tot in Poperinge toe, wanneer hij daar zijn vee naar de markt bracht.

Begin oktober 1905 had hij weer een koe geleverd en dat was ter sprake gekomen in het ‘Café des Brasseurs’ bij het station van Poperinge. De exploitante van dat café, Eugénie Parret-Vandenbilcke, tipte Abel Pollet en op 18 oktober begaf Pollet zich samen met Lapar naar Oostvleteren.

Gekleed in een blauwe kiel met een stokje, zoals een veekoper, ging Pollet eerst inlichtingen inwinnen in de herberg ‘In den Hert’ bij lsidoor Vanhoutte, niet ver van de hoeve van Baelden. (Deze hoeve is thans verdwenen en was gelegen aan de huidige Hendrik Deberghstraat, ter hoogte van de woningen van Michel Lachat en André Cotelle). Toen Pollet de herbergier te verstaan gaf dat hij nog zaken te bespreken had met Baelden, zei Vanhoutte dat hij zich best mocht haasten want dat Baelden iedere avond om een uur of 7 naar de herberg kwam om er een glas te drinken en te kaarten.

Pollet wist hiermee genoeg. Hij en Lapar stelden zich verdekt op bij de toegang tot de hoeve en toen Baelden even over 7 zijn kroeg opzocht, liep Pollet vlug op het huis af terwijl Lapar de wacht optrok. Pollet peuterde de stopverf van een raam los, nam er de ruit uit en kon zo bij de spanjolet. Eenmaal binnen verduisterde hij een paar vensters, haalde het huis overhoop en ontkwam tenslotte met 300 fr., een spaarboekje, een paar oorbellen en een handvol okkernoten.

De herinnering aan de bende van Pollet is, 80 jaar na de feiten, nog springlevend in onze gewesten. Die herinnering wordt trouwens levendig gehouden door ons regionale weekblad ‘Het Wekelijks Nieuws’ dat de hele geschiedenis bij tijd en wijle herschrijft en publiceert als feuilleton (het zgn. ‘mengelwerk’). Maar buiten onze eigen provincie geniet Pollet in het Vlaamse land amper enige bekendheid. Bakelandt daarentegen is, als enige bendeleider, bekend in de vijf Vlaamse provincies

De vaststelling dat Bakelandt veel populairder is als Pollet – en als alle bendeleiders, die in Vlaanderen ooit actief zijn geweest – kan verbazing wekken, want al bij al was Bakelandt maar een broekje vergeleken bij Pollet.

Een verklaring voor de populariteit van Bakelandt dient gezocht in de ongebreidelde sagenvorming die er rond de figuur van Bakelandt is ontstaan, terwijl er over Pollet weinig sagen de ronde doen. Een sage is een overgeleverd en grotendeels gefantaseerd volksverhaal. Historische sagen hebben een historische kern, al heeft de fantasie de bovenhand gekregen.

De historische sagen rond de figuur van Bakelandt treffen we voor het eerst aan in de vliegende bladen en de marktliedjes die over hem de ronde deden, na zijn terechtstelling in 1803. Maar halfweg de vorige eeuw was de herinnering aan hem vervaagd en zijn naam vervluchtigd tot die van bietebauw of ‘kinderschrik’, zoals ook de naam Pollet een tijdlang heeft gefunctioneerd.

De man die de sagenvorming rond Bakelandt voorgoed ontketende, was Victor Huys. Eerst in het Brugse dagblad ‘Standaerd van Vlaenderen’ (1857- 1858), nadien in boekvorm (1860), schilderde hij zijn Bakelandt-personage af als een meedogenloze moordenaar, een echte roverskapitein die verraders in eigen rangen terstond liquideerde.

Dat Bakelandt zo iemand geworden was, schreef Huys eerst toe aan zijn ongodsdienstigheid, later weet hij de verdorvenheid van Bakelandt vooral aan de slechte invloed van de Franse bezetters. Het beeld dat Victor Huys van Bakelandt ophangt als moordenaar en ‘kapitein’ van een roversbende, is legendarisch geworden. Nochtans was hij geen van beide.

Na Victor Huys heeft Bakelandt nog andere schrijvers geïnspireerd. Pieter Domien Cracco bijvoorbeeld, een volksschrijver uit Roeselare, maakte van Bakelandt een voorvechter van de armen. Een soort van Robin Hood. Het boek van Cracco (1858), noch de Franse vertaling ervan (1880), noch latere volksboeken over Bakelandt hebben evenwel het succes van Huys kunnen evenaren.

Sagenvorming rond de persoon van Abel Pollet heeft zich nauwelijks voorgedaan. Dit verklaart goeddeels zijn geringe bekendheid buiten het Westvlaamse Westland en de Noordfranse Westhoek. De vraag die ons nu bezighoudt is hoe het komt dat Pollet [n veel mindere mate als Bakelandt vertelstof heeft geleverd voor volkse verhalen.

Aan zijn daden kan het moeilijk liggen. Pollet heeft acht jaar lang zijn activiteiten kunnen ontplooien, Bakelandt amper 20 maanden. Pollet was ook heel wat wreedaardiger: hij was bij minstens 5 moorden betrokken, Bakelandt maar bij één.

Aan zijn daden is ook voldoende publiciteit gegeven. Toen de bende van Pollet in mei-juni 1906 werd opgepakt, kwam het weekblad ‘De Poperinghenaar’ met uitgebreide en waarheidsgetrouwe berichtgeving aan veler belangstelling tegemoet.

Pollet en Lapar, zoals ze voor de ‘Poperinghenoar’ werden getekend tijdens de internationale confrontaties in Abele (1906-1907).

Na de terechtstelling van de vier Franse kopstukken van de bende in 1909, gaf de Ieperse uitgever Callewaert tegelijkertijd een Frans- en een Nederlandstalig boek uit met een vrij zakelijk verslag van de zaak Pollet. Er werden nog meer boeken en marktliederen over Pollet gecomponeerd, maar legendarisch is hij er niet door geworden.

De Leuvense volkskundige Stefan Top meent dat de Eerste Wereldoorlog een omvangrijke sagenvorming rond Pollet in de weg heeft gestaan. Een groot gedeelte van de bevolking uit het gebied waarin Pollet actief was geweest, sloeg toen immers op de vlucht, zodat de continuïteit in de overlevering verbroken was. Die uitleg bevredigt me niet helemaal, want ook bij Bakelandt was de continuïteit in de overlevering gedeeltelijk zoek geraakt halfweg de vorige eeuw.

Meer als wat anders, meen ik, heeft de exacte informatie die de pers en de volksschrijvers van meet af aan over Pollet hebben verspreid de volkse fantasie binnen de perken gehouden.

Daarbij komt dat het Vlaamse volk al een typemisdadiger had in de figuur van Bakelandt; zoals het nu ook een type-levensgenieter heeft met Timmermans’ Pallieter en een type-guit met de Costers Uilenspiegel. Voor een nieuwe misdadiger, een Fransman dan nog – zij het een Vlaamssprekende Fransman, was in de volkse verbeelding allicht geen plaats meer vrij.

Wie beweert dat er over de bende van Pol let géén historische sagen zouden bestaan, zit echter fout. Tijdens de zomer van 1979 kwam ik in gesprek met een vrouw van Vieux-Berquin, het geboortedorp van Abel Pollet. De vrouw was er na de Eerste Wereldoorlog komen wonen en over Pollet vertelde ze me dat hij in Vieux-Berquin (toen nog Noord-Berkijn voor het grootste deel van de bevolking) zelf nooit een diefstal had gepleegd en dat hij er zelfs plichtsbewust de konijnen van de pastoor had gehoed!

In Vieux-Berquin heéft hij evenwel minstens vijf diefstallen gepleegd. Zo nam hij op een dag uit het gemeentehuis het geld weg dat voor de armen was opgehaald.

Met dit verhaal zijn we echter aan de historische Pollet toe. Om dit opstel af te ronden, gaan we de bende van Pollet even vergelijken met die van de historische Bakelandt. Terloops komen we zo nog wat te weten over groepscriminaliteit in het algemeen.

De historische Bakelandt versus Pollet

Op het eerste gezicht lijken de periodes waarin de bendes van Bakelandt en Pollet actief waren moeilijk te vergelijken. Bakelandt begon zijn activiteiten in juli 1799 en werd gearresteerd op 19 maart 1801.

Het was een ellendige tijd op velerlei vlak: de beginjaren van de Franse bezetting gingen gepaard met een verval van de industrie en de handel, de landbouwers klaagden over de vele plunderingen, de geestelijkheid kreeg het hard te verduren en de invoering van de conscriptie, de verplichte inschrijving en loting voor de legerdienst (september 1798), leidde tot de Boerenkrijg.

Lodewijk Bakelandt, de boerenknecht uit Lendelede, meldde zich op 24-jarige leeftijd als vervanger voor een ‘conscrit’ en ontsnapte zo aan een veroordeling voor diefstal. Hij kreeg zijn militaire opleiding in Gassel, maar deserteerde na zes maanden. Intussen was de Boerenkrijg voorbij en Bakelandt, bij zijn landgenoten verdacht als ‘conscrit’ en bij de Fransen bekend als deserteur, besloot ten einde raad zich weer als plaatsvervanger van een ‘conscrit’ te melden. Daarbij was het hem alleen om de premie te doen, want hij vluchtte meteen opnieuw. Daarmee begon hij aan de laatste episode uit zijn leven: die van rover. Hij belandde bij een bende, die achteraf naar hem werd genoemd, maar meestal opereerde hij alleen of samen met A. de Simpelaere.

Na 20 maanden activiteit ging hij op 2 november 1803, samen met 23 bendeleden voor de valbijl op de grote markt te Brugge. Hoewel de bende van Bakelandt maar bij één moord was betrokken, werden 24 personen onthoofd in uitvoering van een bijzondere wet ter beteugeling van het bendewezen (mei 1797), die· de doodstraf voorzag voor al wie actief lid was van een bende die zich schuldig maakte aan overval, roof, inbraak of knevelarij.

Het is verkeerd het banditisme van Bakelandt in verband te brengen met de conscriptie of ‘de bloedwet’, zoals F. Germonprez oppert in zijn roman ‘Dossier Bakelandt’, want Bakelandt had vóór het invoeren van de conscriptie al lange vingers en eveneens vóór het invoeren van de conscriptie waren nog andere bendes actief geweest. Om er een paar te noemen: de bende van Salembier, waarvan op 6 november 1798 21 leden een kopje kleiner waren gemaakt te Brugge en de Oostvlaamse binders, waarvan er tussen 1796 en 1806 te Gent maar liefst 60 werden geguillotineerd die zich alleen of in groepsverband schuldig hadden gemaakt aan knevelarij.

Het banditisme van Bakelandt is dus geen gevolg van de conscriptie, al is het er ongetwijfeld door beïnvloed. Het omverwerpen van de aloude maatschappelijke structuren door het revolutionaire bewind en de chaos die er hand in hand mee ging, maakten die hele periode geschikt voor banditisme.

De bende van Pollet dook een eeuw na Bakelandt op en was ruim 8 jaar actief, van januari 1898 tot april 1906, met een onderbreking van drie en een half jaar (van 8 aug. 1901 tot 31 dec. 1904), toen Pollet opgesloten zat wegens diefstal.

De periode waarin Pollet aan deze en gene zijde van ‘de schreve’ opereerde, was niet zo woelig als honderd jaar voordien. Integendeel, de pakweg 25 jaar die aan de Eerste Wereldoorlog vooraf gaan, staan in West-Europa bekend als een vreedzame en rustige periode, die vaak de Belle Epoque wordt genoemd. Een ‘belle époque’ was die tijd evenwel alleen voor de mondaine toplaag van de maatschappij. Aan de zelfkant heerste duffe ellende. In Engeland, dat toen doorging voor de rijkste natie ter wereld, leed één derde van de bevolking aan chronische armoede. België had, vooral omwille van de kinderarbeid, het hoogste percentage analfabeten van al Ie Noordeuropese landen en Frankrijk ging het niet veel beter af. De alom heersende armoede vormde toen niet alleen het kiembed voor anarchisme en socialisme, maar ook voor groepscriminaliteit à la Pollet.

Abel Pollet, in 1873 geboren te Vieux-Berquin, was in vele opzichten een. voorlijk kind. Op de lagere school was hij steevast dé eerste van zijn klas en op 11-jarige leeftijd pleegde hij zijn eerste diefstal op de dag van zijn eerste communie. Hij werd betrapt en kwam voor 3 maanden in een heropvoedingsgesticht terecht.

Daarna werd hij hulpje bij een veehandelaar – wat hem later goed van pas zou komen. Hij liep weer acht dagen gevangenisstraf op voor het stelen van een ring, trok dan samen met zijn broer August op het smokkelpad en werd even later stroper. In het leger leek hij, in tegenstelling tot Bakelandt, wel te aarden: toen hij met groot verlof werd gestuurd, kreeg hij een getuigschrift van goed gedrag mee. Zijn voorbeeldige diensttijd vermocht hem echter niet van zijn oude levenswandel af te brengen. In 1895, enkele weken nadat hij soldaat af was, ging hij op zijn huwelijksnacht met zijn vrouw uit stelen! Af en toe ging Pollet wel werken bij landbouwers of in de koolmijnen, maar hij bleef gappen en als hij de aandacht van het gerecht voelde verscherpen, verhuisde hij met zijn hele hebben en houden. Al gauw bleek de hele familie door het virus aangestoken en had Pollet een hele bende rond zich gegaard.

Tot besluit van dit eerste punt kunnen we stellen dat het einde van de 18de eeuw en het einde van de 19de eeuw weliswaar sterk verschillen, maar dat in beide periodes duidelijk één gemeenschappelijk kenmerk aanwezig is, met name de armoede. Vrijwel alle leden van de bende van Bakelandt en van de bende van Pollet waren paupers: dagloners, bezembinders, schoenlappers, werklozen of werkschuwe lui.

De armoede heeft het banditisme in beide periodes sterk bevorderd, maar ze was noch voorwaarde voor, noch oorzaak van de wandaden van Bakelandt en Pollet. Hun geaardheid en hun gebrek aan opvoeding thuis waren bepalend voor hun levenswandel. De tijdsomstandigheden hebben in dat proces alleen als katalysator gewerkt.

***

Er zijn meer overeenkomsten aan te halen tussen de bende van Bakelandt en die van Pollet. Ze opereerden allebei bij voorkeur op het platteland en ze zochten hun slachtoffers bij weerloze, bejaarde mensen die alleen woonden.

Bakelandt beperkte zijn actieterrein daarbij tot Midden-West-Vlaanderen; Pollet dook vooral op in Frans-Vlaanderen en, nadat hij Lapar had leren kennen, ook in West-Vlaanderen. Ook de manier waarop ze tewerk gingen vertoont opvallend veel gelijkenis. Hun werkwijze was vrij primair: roofovervallen op eenzame reizigers bij Bakelandt, inbraak door het inslaan van een venster, zoals Pollet deed bij A. Baillieu. Waar enige bedachtzaamheid geboden was, nam Pollet wel voorzorgsmaatregelen. Hij vermeed normaal het gerinkel van vallende glasscherven door vooraf de ruit met bruine zeep te bestrijken. Waakhonden vormden doorgaans geen probleem: Pollet trad ze met uitgestoken handen tegemoet en greep ze bij de keel, ofwel gooide hij ze een pil toe waardoor ze enkele dagen lusteloos bleven en het blaffen lieten.

Bakelandt en Pollet schuwden ook geen brutaliteit om inlichtingen te verkrijgen van hun slachtoffers: bedreigingen, geweldpleging, bij Bakelandt ook knevelen, vormden schering en inslag.

Beraamde moord stond niet op hun repertoire, doodslag echter wel. De bende van Bakelandt heeft één doodslag begaan op Catherina de Smet, een alleenwonende boerin te Pittem (11 februari 1801). Bakelandt heeft die misdaad trouwens niet zelf gepleegd, maar zijn medeplichtige de Simpelaere.

De bende van Pollet heeft minstens 5 doodslagen op haar naam staan: één op een bejaarde man de Locon (16 aug. 1905), één op de 72-jarige Warden Logie te Krombeke (2 jan. 1906) en drie op een bejaard echtpaar en hun 56-jarige dochter te Violaines (19 jan. 1906). Een zesde moord te Estaires (17 jan. 1906) kon niet met zekerheid aan de bende van Pollet worden toegeschreven.

Het grote verschilpunt tussen de bende van Bakelandt en die van Pollet zit hem in het leiderschap en de organisatie.

De bende van Bakelandt was een ordeloze troep en zo er van een leider mag gesproken worden, dan was het niet Bakelandt, maar wel Busschaert van Ichtegem. Zijn ‘leiderschap’ heeft Bakelandt alleen uitgeoefend in de Brugse gevangenis, waar hij zijn bendeleden één voor één, zijn verloofde incluis, heeft aangedragen.

Pollet toonde zich weliswaar ook erg mededeelzaam toen hij werd aangehouden (Lapar niet; die was van mening dat ‘het ras van de dieven moest overleven’), maar voordien was hij de onbetwiste ‘kapitein’ geweest van een degelijk georganiseerde bende tipgevers, verspieders, handlangers en helers. Zijn zin voor organisatie en zijn grote mobiliteit telkens als hij het warm voelde worden onder zijn voeten, verklaren grotendeels waarom hij zoveel langer zijn macabere misdrijven heeft kunnen uitvoeren als Bakelandt.

Tot besluit nog één bedenking: Bakelandt werd in 1803 door de Franse gerechtelijke diensten terechtgesteld voor zijn actief lidmaatschap van een roversbende. Pollet onderging in 1909 hetzelfde lot voor zijn aandeel in ruim 130 misdaden, waaronder vijf doodslagen.

In 1982 had Bakelandt wellicht maar een beperkt aantal jaren arrest gekregen, Pollet allicht levenslange hechtenis, want sinds vorig jaar is in Frankrijk de doodstraf afgeschaft. Dat is een goede zaak. Of daarmee de criminaliteit aan banden is gelegd, is een andere zaak.

Uit Vlietmara van 1982

Article Categories:
vergeten geschiedenis
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *