Het jaar 1662 vangt aan met ongelooflijk felle vorst, onstuimige winden en onweer. Niemand heeft ooit dergelijke gure toestanden meegemaakt. Het slecht weer brengt grote benauwdheid en vooral extreme armoede met zich mee. Er is eveneens sprake van grote schade aan de haven die lange tijd zal vergen om alles weer behoorlijk te herstellen. Half januari 1662 beleven we de komst van 4.700 Spaanse soldaten die binnenkort aan boord van vijf schepen naar hun thuisland zullen terugvaren. Hun komst zorgt al opnieuw voor een ravage op de plaatsen waar deze hufters voorbijkomen. Het zal wel met een zware zucht van opluchting zijn dat de Oostendenaars dit hatelijk volk eindelijk zien vertrekken op 27 januari.
Op 18 februari zien ze een van die vijf schepen terug aan de reede. Met de ongelukkige tijding dat hun vloot in de Spaanse zee in een zware storm beland is die de schepen totaal uit elkaar heeft geslagen. Twee dagen later druipt de admiraal van de onfortuinlijke vloot eveneens binnen in Oostende. Met het nieuws dat een van zijn schepen total loss binnengevaren is in een Engelse haven. Alleen de kapitein en 18 bootsgezellen hebben de storm overleefd. Schrijver Bowens heeft er duidelijk plezier in. Ik laat hem even in zijn wraakzuchtige onstuimigheid aan het woord: ‘zou men niet na rijpe overweging van de bovengemelde omstandigheden met enig recht mogen besluiten dat de goddelijke voorzienigheid zich van alle middelen bediend heeft om de bozen te straffen, dit onweer doordacht laten uitbarsten om deze onmenselijke plunderaars te straffen voor hun vermetelheid en de plichtigen te begraven in de afgrond der wateren om tot aas te dienen voor de gedrochten van de zee?’
Het is een volzin waar ik persoonlijk niet kan aan tippen. Dat ijselijk stormweer krijgt nog een nasleep op 28 februari, een extra windveld dat zorgt voor grote schade aan de Vlaamse kusten en havens. Daarbij zwiept de wind een Spaanse schip met 250 soldaten aan boord moeiteloos van de reede op het strand. Met de zee die stilaan wat tot rust komt blijken er vanuit Oostende nog steeds kapers uit te varen. Ze hebben het nu gemunt op de Portugese schepen. Tijdens een van hun aanvallen slagen de piraten er in om twee van die schepen te enteren om enige tijd later in Galicië aan te meren met driehonderd kisten suiker aan boord. De geschatte waarde van de lading bedraagt 25.000 gulden. Tijdens datzelfde 1662 doorsteken werklieden een deel van de Zandvoordse polder om extra water binnen te krijgen in de haven. Het blijkt op 28 maart dat de waterdiepte van de haven bij laag water amper 60 à 90 cm bedraagt. Na het doorbreken van de vermelde dijk krijgt de reede een veel grotere diepte.
- Maar toch blijft Oostende met een probleem zitten. Aan de uitgang van de haven blokkeert een alsmaar groeiende zandplaat een vlotte doorgang. Ze roepen er de markgraaf van Caracena bij. Tijdens zijn werkbezoek van 4 augustus 1663 komt hij tot een identieke slotsom. Er moet gewoonweg watervolume bijkomen om de zandplaat in beweging te brengen en los te scheuren. Als deel van de oplossing vinden de ingenieurs geen betere oplossing dan ruime 1.200 hectare grond van de parochie Zandvoorde onder water te zetten. Met daarbij wel de nodige risico’s op overstromingen van de zee die nu mogelijk het hinterland onder water kunnen zetten. De vijver van Zandvoorde moet dus absoluut afgedijkt worden. Het magistraat van het Brugse Vrije krijgt van Caracena de opdracht om binnen de tijd van twee maanden de nodige dijken aan te leggen, een aanbesteding die te Brugge openbaar gemaakt wordt op 13 september. De werken schieten helemaal niet op.
Te weinig volk dat wil werken en aannemers die van hun werk weglopen. Kortom: er volgt op 14 november een nieuwe aanbesteding. Op de dijk planten ze nu een galg met daarbij de expliciete dreiging dat men iedereen zal opknopen wie dit aangenomen werk zal verlaten. Strenge maatregelen die ingegeven zijn uit vrees van overstromingen als de dijken te lang op zich zullen laten wachten. Caracena voegt er nog een waarschuwing aan toe: dijken afgewerkt of niet; op 17 december zal hij Zandvoorde laten onderlopen. Het magistraat van het Vrije reageert nu wel met de nodige urgentie. Hun hoofdmannen gaan op zoek naar mankracht, zo veel handen als mogelijk is, wie wil komen werken krijgt 30 stuivers per dag. Ondanks al die maatregelen is het onmogelijk om de dijken tijdig klaar te krijgen. Na een interventie van de provincie toont het hof van Spanje zich alsnog bereid om een uitstel van drie, en later zelfs vier maanden te verlenen. Met dan nog de tegenslag dat een bokkige zee in maart 1664 de delfwerken overstroomt.
Op 16 en 17 maart 1664 zwiept een felle noordwesterwind in combinatie met het springtij het Noordzeewater zo hoog op dat een heel deel schepen in de Oostendse haven zware schade lijden en sommige zelfs helemaal vergaan. Het water staat tot 120 cm hoog in de stad, een watersnood die uiteraard verantwoordelijk is voor enorme schade aan de woningen in de binnenstad. Na de storm keren de rust en het water terug van waar ze gekomen zijn. En dat betekent dat men nu eindelijk werk kan maken van de opening van de Zandvoordse polder. Dat gebeurt op 25 maart 1664, een dag later zijn de 1.200 hectare land veranderd in een immense watervlakte. Nog voor het einde van het jaar is er al duidelijk verbetering merkbaar in de diepte en de zuivering van de havenmond. Het verlies van de Zandvoordse polder bewijst zijn groot nut voor Oostende.
Dit is een fragment uit Boek 10 van De Kronieken van de Westhoek


