In het jaar 1913 in de zomer had men de vijver beginnen herstellen en vermeerderen. Het was een grote onderneming. In 1913 had men niet veel kunnen verrichten. In de winter niets. Men herbegon in de lente 1914 maar voor de oorlog kreeg men veel te weinig werkvolk (omdat de lonen ingevolge de arbeid niet zeer groot waren.
In het jaar 1913 in de zomer had men de vijver beginnen herstellen en vermeerderen. Het was een grote onderneming. In 1913 had men niet veel kunnen verrichten. In de winter niets. Men herbegon in de lente 1914 maar voor de oorlog kreeg men veel te weinig werkvolk (omdat de lonen ingevolge de arbeid niet zeer groot waren. Zodat het werk maar traag vooruitging. Het veranderde echter met de oorlog. Veel werkvolk dat in Frankrijk of elders in fabrieken wrocht kreeg geen werk meer en welhaast had men meer keuze dan men kon aanvaarden. In september wrochten 180 mannen aan de vijver. Vóór de oorlog werd hier omtrent in alle burgershuizen en ook bij veel werkvolk het ‘Nieuws van de dag’ gelezen.
Nu de oorlog verklaard werd, verkocht die gazet meer dan het dubbel. Helaas, Brussel werd ingenomen en het ‘Nieuws van de dag’ hield op met verschijnen. Dan kwam men rond met ‘het Volk’, ‘De telegram’. Ook sommigen namen een abonnement op de ‘Métropole’. Slechte gazetten werden voor de oorlog op Dikkebus niet gevonden, maar met de oorlog maakte men maar weinig onderscheid meer. Zo verkocht men ‘Le matin’, ‘l’Indépendance’ (de beste ingelichte), ‘het Vaderland’, ‘Vooruit’. Die gazetten in het algemeen spraken weinig of geen kwaad van de godsdienst, uitgenomen de ‘Vooruit’ die toch nog altijd op de ene of de andere manier de katholieke partij zocht hatelijk te maken. Later werd ook ‘Le Nord Maritime’ van Duinkerke veel gelezen.
In het begin van de oorlog werd er zeer veel gebeden en het volk was zeer wel gesteld. Zeer groot was het getal biechten en communiën. Alle zondagen tussen vespers en lof werd de omgang gedaan langs de melkerij, ook eens naar O.L.Vrouw van Frezenberg. De stoet was buitengewoon groot. Enkel de volstrekt nodige thuiswachters waren afwezig. Op 15 augustus hadde wij 850 communies. Ook veel bedevaarten werden in het bijzonder gedaan door het volk: naar O.L.Vrouw van Frezenberg, Rodeberg, St-Jan van Poperinge, bijzonderlijk door deze die soldaten in de familie hadden.
Op 30 augustus waren Ulhanen gekomen tot Rollegem-Kapelle waar zij op de gendarmen van Ieper gebotst waren. Helaas 2 gendarmen werden doodgeschoten. Het was het eerste bloed dat vloeide in de streek. De schrik was groot, mensen van Dikkebus hadde de dode en gekwetste gendarmen gezien te Ieper, en geen ander gedacht of de Duitsers zouden een paar uren nadien te Dikkebus zijn. Gelukkig namen ze een andere richting waar ze welhaast allen gedood of gevangen werden.
In het begin van september kwam een order dat alle wapens naar het gemeentehuis zouden gebracht worden. Hier zouden dan de Duitsers hun gewone beschuldiging niet kunnen inbrengen ‘de burgers hebben geschoten’ voorwendsel om hun gruwelen te verontschuldigen. Zulks werd nogal wel volbracht. Nog tweemaal in de maand september werden Ulhanen gezien in het Ieperse, maar geen kwamen op Dikkebus. De eerste maal werd hier het kanon gehoord rond 12 augustus, maar daarvoor moest plaats en weder gunstig zijn. De vijvermeersen waren daartoe best geschikt. Einde augustus in de slag van Péronne hoorde men het bijzonder wel en sedertdien alle dagen, nu min dan meer.
Half september kwamen hier 40 vluchtelingen van het Mechelse, allen ongetrouwde manspersonen. Zij waren arm gekleed en hadden veel geleden.Zij waren meest van Rotselaar, Wechter, Kampenhout en omstreken. Ze werden geplaatst bij de boeren die ze voor niets aanvaardden.In sommige plaatsen werden zij zeer wel onthaald in andere niet. Sommige van die vluchtelingen, bijzonders deze van stad, hoe wel zij ook waren, konden zich niet gewennen op een hofstede en vertrokken ’s anderdaags naar Ieper, waar zij in de kazernes woonden en onderhouden werden. Anderen bleven, jeunden zich wel en een jaar nadien vindt men er nog.
Te Ieper zag men sedert 8 augustus geen soldaten meer; maar rond de 18de augustus kwamen de vrijwilligers in de kazernes waar zij verscheidene dagen verbleven. Ze zagen er zeer moedig uit, maar veel ruwe en ongetemde kerels aan wie de soldatentoom voorzeker geen kwaad zal doen. Zij bleven er enige dagen en dan was Ieper weeral zonder soldaten.
Rond 12 september werd de klas van 1914 opgeroepen; de 7 jongelingen van Dikkebus vertrokken moedig en welgezind. Zij werde gezonden naar Lier. Het waren Leeuwerck Marcel, Leeuwerck Maurits, Titeca Maurits, Lamerant Camille – Carabiniers. Derycke Jules, Ollevier Maurits, Odet Marcel, linietroepen.
Het geraakte einde september. De Duitsers die tot nu toe Antwerpen gerust gelaten hadden, trokken er met alle geweld op los. Lier waar de jonge rekruten zaten kreeg zijn eerste bommen. En aanstonds werd deze afgezonden naar Ieper en Diksmuide. Het was op zaterdag 26 september dat 6 lange treinen jonge soldaten te Ieper toekwamen. Ze waren nog in burgerkleren beladen met zak en sargie, jonge wezens open en moedig. Zij waren het reeds gewend van op de grond te slapen. Zij verbleven er een paar dagen en vertrokken naar Veurne en Nieuwpoort.
In heel Vlaanderen had men zalen gevraagd voor ambulance, burgemeesters en pastoors hadden edelmoedig ter beschikking gesteld van het leger al wat zij konden vinden; maar het was enkel met het einde van september dat de eerste gekwetsten te Ieper toekwamen. In alle parochis had men ook een omhaling gedaan voor de gekwetste soldaten, deze van Dikkebus gedaan in de kerk bracht wel op.
Het college van Ieper ging open rond 25 september. Bijna alle studenten waren binnengegaan. 1 oktober gingen te Dikkebus de knechten- en meisjesschool open. enige leerlingen bleven achter. In het begin van oktober werden hier alweer Franse wachten gesteld; ditmaal waren ze zeer zindelijk op de voorbijgangers en iedereen werd zijn laisser-passer gevraagd. Dat Dikkebus welhaast het bezoek van de Duitsers ging krijgen was iets waaraan niemand meer twijfelden.Wij hoorde genoeg dat het kanongeschot gedurig naderden.
Zondag 4 oktober 1914 donderde het kanon bijna geheel de dag rond Menen en Wervik. Te Waasten kwam die dag een bende van 600 Ulhanen. Een Franse patrouille had zich verscholen aan de Pont-Rouge bij het huis van Mr Volbrecht. Een man van de patrouille schoot en een Duitser viel dood van zijn paard. Daarop keerdeeheel de bende zich aanstonds om en vluchtte weer naar Waasten. Ongelukkiglijk kort nadien keerden ze terug en zeiden dat een burger geschoten had. Mr Volbrecht de bijzonderste man van het gehucht werd verantwoordelijk gesteld en niettegenstaande de smeekbedes van de burgemeester door de kop geschoten. Mr Volbrecht was eigenaar van 3 hofsteden op Dikkebus en 20 op Reningelst en Vlamertinge. De Ulhanen trokken voort naar West-Nieuwkerke waar zij de onderpastoor en H. Reynaert heel de nacht bij hen deden staan.
Maandag 5 oktober 1914. – De 600 Ulhanen trokken verder door Dranouter, Loker, Westouter. Een ogenblik hadden we gevreesd dat zij door Dikkebus zouden komen. het Was gelukkig geen waar. Aan de Rodeberg ontmoetten deze de garde en een boer van Westouter, Lagache genaamd. De garde die anders geheel in burger gekleed was, had ongelukkiglijk nog de ondervest van zijn garde-tenue met koperen knopen aan. Daarop werd hij vastgenomen en afgetast. Helaas men haalde een revolver uit zijn zak! En daarop werden beiden meegeleid naar de plaats en aan de ijzeren tralie van het kerkhof gebonden.Een kort bevel en de garde viel met 4 geweerkogels doorboord. Lagache die volle doodsangst had uitgestaan werd dan losgelaten. De vrijwilligers die te Loker in de gendarmerie waren, vluchtten op min dan 1 kilometer voor de Duitsers en zelfs te Westouter waren zij maar 100 meter voor de vijand. Daarop ging de wrede bende voort naar Boeschepe, waar het merendeel dood of levend in de handen gevallen is van de Fransen. Heel de dag geweldig rond Wervik. Die dag werden veel huizen in brand geschoten en gestoken te Frans-Wervik en het gevecht was hevig aan de Leie. Veel volk kwam hier gevlucht van Wervik en Waasten.
–
Uit ‘De Oorlog te Dickebusch en Omstreken 1914-1918’ van A. Van Walleghem (uitgegeven door Jozes Geldhof in 1964)