Dank zij die nieuwe keure krijgen de Ieperse gilden nu de mogelijkheid om die voorheen moeilijk aan banden te leggen randindustrie, onder de knoet te krijgen. De vaak gegoede poorters van Ieper, Brugge en Gent bezitten al decennia de macht van het geld.
In 1322 sterft Robrecht van Bethune en komt zijn achttienjarige kleinzoon Lodewijk van Nevers aan het roer in Vlaanderen. Die opvolging is niet naar de zin van zijn oom Robrecht van Cassel, maar de jonge graaf koopt eigenlijk zijn titel door verregaande beloftes te doen aan de grote Vlaamse steden, die hem in ruil steunen als nieuwe graaf. De beloning voor Ieper is navenant. Ze krijgen het recht dat niemand nog kan aanmeren op de oevers van de Ijzer of van de Ieperlee zonder de toestemming van de graaf en dat er vanaf dat moment enkel nog koopwaar kan geladen en gelost worden in de haven van Ieper. De grote steden krijgen daarnaast nog verregaande privileges om economische controle uit te oefenen op hun hinterland. Hier halen Brugge, Gent en Ieper hun slag thuis in hun lang aanslepend dispuut dat er vooral op gericht is om hun eigen stedelijke nijverheid te beschermen en om de concurrentie met de omliggende stadjes teniet te doen. Dat één en ander delicaat is, bewijst de volksopstand in Ieper, de Kokerulle van 1280, waar Poperingse wevers en hun collega’s uit de Westhoek op de kar van enkele Ieperse ontevredenen sprongen om in Ieper grote verwoestingen aan te richten.
Dank zij die nieuwe keure krijgen de Ieperse gilden nu de mogelijkheid om die voorheen moeilijk aan banden te leggen randindustrie, onder de knoet te krijgen. De vaak gegoede poorters van Ieper, Brugge en Gent bezitten al decennia de macht van het geld. Dat staat in schril contrast met de opeenvolgende graven Gwijde en Robrecht die met hun decadent leven en hun oorlogszucht altijd op zwart zaad kwamen te zitten en dus aanklopten bij de rijke burgerij om financiële steun en manschappen in ruil voor nieuwe voorrechten. De deal met Lodewijk van Nevers breit gewoonweg een vervolg aan die praktijken.
Het machtsimperialisme van de grote steden, in casu dat van Ieper, is natuurlijk het rechtstreeks gevolg van die financiële sterkte en de grootschaligheid van de stad. Wie niet van Ieper is, zal gaandeweg en meer en meer naar de pijpen moeten dansen voor het grote geld van de steenrijke burgerij. Het lijkt dus een uitgemaakte zaak dat de bevolking van Poperinge, Langemark en alle anderen die situatie fundamenteel oneerlijk vinden en er tegen in het verzet komen. Kan je hen ongelijk geven?
De nieuwe Vlaamse graaf kiest dus opnieuw resoluut voor de bescherming van de textielindustrie van zijn drie grote steden. De grafelijke baljuw en de magistraat van elke stad moeten er op toezien dat zijn wensen worden gerespecteerd. Ieper krijgt zijn lakenprivilege op 28 oktober van het jaar 1322. De druk van de wevers en volders op de magistraat werpt zijn vruchten af. De concurrentie met de ‘smalle’ steden en het platteland kan voortaan door Ieper zelf gefnuikt worden. De graaf kiest partij voor de stadsdraperie en tegen de ontwikkelende plattelandsdraperie.
Het Ieperse privilege vermeldt maar al te duidelijk dat er een halt moet toegeroepen worden aan de productie van slechte en vervalste lakens. Binnen een omtrek van zowat 18 km rond de stad (de driemijlszone) mogen voortaan geen lakens meer geproduceerd worden. Wie lakens weeft, spint, volt of verft krijgt een boete van 50 pond. Alle produceerde lakens worden aangeslagen en verdeeld. De graaf is de meest begunstigde, want hij gaat er met de helft van de opbrengsten van door.
Op vraag van het Ieperse stadsbestuur, verzoekt Lodewijk van Nevers de baljuw om mogelijke overtredingen op te sporen en inspecties uit te voeren. Het is de baljuw die instaat voor de confiscatie van de weefgetouwen, de spinnewielen en de volderskuipen. Hij legt de boetes op. Opvallend is de mogelijkheid van de drie grote steden om bij weigering van hun eigen baljuw, desnoods zelf controles te mogen uitvoeren.
Brugge, Gent en Ieper zijn beste maatjes en verlenen elkaar hand- en spandiensten om de inspecties steeds gezamenlijk te laten doorgaan. Er komen al vlug barsten in het huwelijk van de nieuwe graaf met de uitgekookte steden. De aan het Franse hof opgevoede Lodewijk van Nevers is een marionet van de Franse koning die er alles aan zal doen om zo veel mogelijk te profiteren van zijn Vlaams leengebied en elke oppositie of mogelijk militaire opbouw die zich in Vlaanderen potentieel kan voordoen, in de kiem te smoren. Hoe hard de steden bijvoorbeeld ook smeken om hun recent aangelegde versterkingen te mogen behouden, het is allemaal niet van tel voor de koning: in 1323 komt Lodewijk van Nevers met de dwingende opdracht voor onverbiddelijke afbraak.
Hele groepen Leliaards die al jaren persona non grata waren bij de Vlamingen, worden door de graaf opnieuw welkom geheten. De taksen en de opgelegde herstelbetalingen van de voorbije oorlogen worden opnieuw van kracht. De hele rebellie van Zannekin, Janszone en de Westhoek is niet veraf te zoeken. De oplaaiende opstanden en de periodes van onderhandelingen gaan crescendo. De verhalen van Robrecht van Cassel en Zannekin getuigen hiervan op andere plekken in de kronieken van de Westhoek.
Ieper staat op de wip. Het stadsbestuur probeert wat het kan om aan de kant van de graaf te blijven, maar veel ambachtslieden hebben het zo niet bekeken. Een groot deel van de Ieperlingen heult mee met de opstandelingen van het Brugse Vrije. Het grafelijk antwoord is kort en bondig: Ieper mag zijn speciale privileges op de buik schrijven. Als de Ieperlingen in januari-februari 1325 de graaf een financiële tussenkomst verlenen van 2.200 pond en hun steun beloven om met hem te strijden tegen de opstandelingen, slagen ze er in de belangrijke oorkonde terug te winnen.
De jaren 20 betekenen hoe dan ook een erg woelige periode voor de Westhoek. Economische oorlogen tussen de regio’s en de steden in Vlaanderen worden even op het zijplan geschoven. De Poperingenaars worden met rust gelaten door de rijke burgerij die momenteel de touwtjes in handen houdt in buurstad Ieper. Later, in 1373, zullen die van Poperinge met heimwee verwijzen naar die periode waarbij ze ‘in goeden paise bi der stede van Ypre paisivel haer brood vinnende met alsuiker draperie als hem alsierde te makene, zonder enighe exceptie, ende elc sijn coopmansceep tote andren halende paisivelike ende rustelike.’
De weerstand van Zannekin en zijn kerels is veel groter dan verwacht. Het gewone volk is de situatie zo spuugzat dat de heersende graafsgezinde burgerij buiten gebonjourd wordt in zowat alle steden en dorpen die Vlaanderen rijk is. Zannekin houdt grote kuis in Poperinge, Cassel en Belle en wordt een tijd later door het Ieperse gemeen als grote bevrijder binnengehaald nadat ze eigenhandig de patriciërs uit de stad hebben verjaagd. De ambachtslieden beginnen onmiddellijk met de heropbouw van de ‘Uterste Veste’ die op bevel van de Franse koning sinds 1316 was afgebroken.
Terwijl het steekspel tussen Zannekin en kandidaat-graaf Robrecht van Cassel onverminderd verder gezet wordt, proberen de ambachten hun textielhandel draaiende te houden. Een Ieperse bode vertrekt naar verscheidene Duitse steden om de zakenpartners gerust te stellen over de onlusten en proberen ze aan te zetten om naar de stad terug te keren en de zakelijke activiteiten verder te zetten. Zo wordt Pieron Halle op 6 juli 1325 uitbetaald voor zijn trip naar Lendit.
De opstandelingenbesturen van Poperinge en Ieper blijven in die periode in nauw contact met elkaar. Eventuele strubbelingen tussen Poperinge en Ieper verdwijnen naar de achtergrond in de herfst van datzelfde jaar, naarmate de dreiging van een Franse inval groter wordt. Het jaar 1326 kan beschouwd worden als een overgangsjaar met als hoogtepunt de vrede van Arques die de Ieperlingen onder andere twee jaar uitstel verleent om hun vestingen af te breken.
Tijdens de eerste voorjaarsdagen van 1326 organiseren de Ieperlingen een raid op de ‘kaardtoestelen’. Controleur Jan Christiene, vergezeld van Willem van der Heule, Roelant Abrame en hun gezellen ‘voeren in de dorpe omme de carden’. Het kaarden, een soort kammen van de warrige wol, is een stap in het productieproces van de wol die het gemakkelijk maakt om de wol achteraf te spinnen. Het kaarden is in die periode een innovatie die het mogelijk maakt om wol van diverse soorten te vermengen en die te camoufleren tot één homogeen product.
De grote steden zweren op hun ambachtelijk productiemethodes met enkel de topkwaliteitswol van Engelse herkomst. Het gebruik van kaardapparaten is in Ieper, Gent en Brugge dan ook zeer streng gereglementeerd om elke insinuatie te voorkomen dat er toegevingen gedaan worden aan de kwaliteit.
Op het platteland hebben ze allemaal geen boodschap aan die Ieperse kwaliteitsstandaarden. Ze vermengen zonder probleem Vlaamse, Schotse, Engelse en Spaanse wol. Ze generen zich trouwens niet om de gekaarde wol aan de man te brengen in Ieper zelf. Het is een praktijk waar de Ieperse ambachten van huiveren. De import van gekaarde wol wordt vanzelfsprekend verboden. Zowel in Gent, Brugge als Ieper wordt niet getolereerd dat de inwoners van te lande zich inlaten met het kaarden.
De expedities van 1 maart en van 12 april zijn er op gericht om het kaarden te stoppen. De kaardapparaten en de gekaarde goederen worden in beslag genomen. De opdracht voor de raids komt van de deken van de volders die hiervoor geld krijgt uit de stadskas. Rond 3 mei 1326 grijpen de Ieperlingen nog eens in te Watene waar alle textiel en toebehoren in beslag wordt genomen. Tussen Ieper en Poperinge zijn de relaties nog steeds goed te noemen. De rebellie tegen de Fransen sluimert onderhuids en verbindt ongewild het lot van de steden.
Er is sprake van wederzijdse bezoeken met de uitwisseling van wijn als geschenken. Ook met de andere omliggende steden blijven de goede relaties onderhouden. Vooral met Sint-Winoksbergen zijn er regelmatig contacten. De afwezigheid van de graaf werkt de wetteloosheid in de hand. In 1326 heeft de plattelandsbevolking geen last van grafelijke inmenging of controle. Alleen de sterksten hebben het nu voor het zeggen. De economische keure die Lodewijk van Nevers aan Ieper heeft toegestaan, laat de ambachten de mogelijkheid om bij weigering of afwezigheid van de grafelijke baljuw, zelf de controle uit te voeren.
De wolmisbruiken op het platteland lopen zodanig de spuigaten uit dat de gezworenen en de schepenen van Ieper besluiten om gebruik te maken van hun rechten. Vooral schepen Willem van Moorslede gaat zich gaandeweg opwerpen als absolute hoofdman van de ambachten. Met het excuus van een grondige aversie tegen alles wat graafsgezind is en dank zij de komst van Zannekin, houdt de Fransgezinde burgerij zich op de achtergrond in Ieper en laat het bestuur noodgedwongen over aan de ambachten. Willem van Moorslede houdt natuurlijk een schizofrene houding aan. Aan de ene kant beroept hij zich op de keure die ze kregen van zijn aartsvijand Lodewijk van Nevers en anderzijds eisen ze alle rechten om zelf de uitvoerders te zijn van die voorrechten.
De dubbele agenda van Willem van Moorslede is eigenaardig. Enerzijds maakt hij de koppen van zijn eigen volk en van de gewone mensen opstandig tegen alles wat graaf en Frans is en anderzijds misbruikt hij zijn machtspositie in eigen stad om op te treden tegen mensen op het platteland en de ‘smalle’ steden die eigenlijk aan zijn kant zouden moeten staan, maar die wel door hem opgejaagd worden wegens zogezegde oneerlijke concurrentie. Wat er zich het volgende jaar gaat afspelen, dient dus best allemaal in die context bekeken te worden.
De ambachten hebben de macht gegrepen in de republiek Ieper en gaan die voornamelijk gebruiken als protectionistisch wapen. Hun collega’s in Poperinge zijn geen gelijkgezinden maar vijanden! Het opjagen van de buitengebieden wordt snel zichtbaar. Rond 9 augustus 1326 trekken de Ieperse raadsheren en schepenen Jacobe van der Marct, Willem Doidine, Janne van den Clite, Martin den Rasschere, Jacob Willaye en meester Janne der Boerleken vergezeld van vijfenveertig man uit alle ambachten naar ter Gorghele (La Gorgue), een dorp aan de Leie, in het achterland van Belle en Hazebrouck.
Een week later krijgt Belle zelf het bezoek van de opperbaljuw en twintig man. Belle en zijn omliggende dorpen kennen al eeuwen een intensieve lakennijverheid en bezorgen de Ieperlingen mogelijk oneerlijke concurrentie. Ook Wervik krijgt inspectie van de Ieperse schepenen. Onze Willem van Moorslede is er ook van de partij. Samen met Janne den Hont en Christian Cornelise in het gezelschap van vijftig ruiters.
Eigenlijk is de term inspectie een soort ‘understatement’. Het konvooi bestaat uit tweeëntwintig paarden die zeven met wapens gevulde karren met zich meetrekken. Overal wordt gezocht naar ambachtslieden die het niet al te nauw nemen met de reglementen en de voorschriften die Ieper hen oplegt. De Ieperse stadsrekeningen geven verhelderende details over de raid naar Wervik. Op 6 september 1326 wordt Willem Witbroode vergoed voor een ‘zelscote’, een soort automatische pijlenschieter, die geplet werd onder de wielen van een van de wagens.
De weg van Ieper naar Wervik loopt via het heuvelachtige Zandvoorde, waar halt gehouden wordt. ‘2 trompers ende een horenblasere, van trompene te Zantvoorde met de ghemenen van der steide’. Eind september 1326 bereiken de drieste Ieperlingen de Leie. In Komen steken ze de Leie over. Ze schrikken er niet voor terug om iemand te doden. Op het grondgebied van Rijsel wordt een zekere Jacques Scabaille ontvoerd en onthoofd. Hun tocht naar Wervik, naar Gorghele en naar Belle gaat ongetwijfeld overal gepaard met brandstichting en met verwoestingen.
Met het korten van de dagen verdwijnen de vergeldingstochten wat uit beeld. Buiten een inspectiebezoek van de Ieperse schepenen Jacob van Zillebeke en Willem Noidine aan Langemark, januari 1327, is er weinig geweten. Het elastiekje tussen de opstandelingen en de graafsgezinden wordt ondertussen altijd maar slapper. De mensen in de buitengebieden begrijpen niet dat ze slachtoffers worden van hun Ieperse broeders. Ze zijn toch met zijn allen tegen de Franse repressie? De partijen beschuldigen elkaar van kwade trouw en het breken van beloftes.
Met een burgeroorlog in zicht probeert de graaf opnieuw aan de kant te komen van het gewone volk van de buitengebieden. De van de macht verdreven Ieperse patriciërs proberen in het voorjaar van 1327 de graaf te ondersteunen door hem een lening te verschaffen van achthonderd pond. Maar Willem van Moorslede blijft zeer alert. Tussen 7 februari en 7 maart 1327 worden zowat elke week schepenen, klerken en afgezanten naar Poperinge gestuurd. In de week van 7 maart komt er een nieuwe expeditie naar Langemark.
Clais Folkier, Vromoud de Hane, Meus van Paskendale, Gillis Willay, Casin Bollard en veertien knapen reizen met de baljuw en twee bodes naar Langemark. De volgende maanden is de situatie in de Westhoek gewoonweg chaotisch. De strijd die de ambachten voeren om hun textielhandel te vrijwaren van vermeende oneerlijke concurrentie loopt kras doorheen de gewelddadige meningsverschillen tussen het landvolk, de ambachtslieden, de kerels van de Westhoek en de aanhang van de steenrijke burgerij van het belangrijke Ieper.
De Ieperse stadsrekeningen en een reeks oorkonden weerspiegelen die chaotische gebeurtenissen van maart en april 1327. Ze doen dat haarscherp. De graaf is in maart op bezoek in Poperinge waar hij het bezoek krijgt van onder andere zes Ieperse minstrelen. Niet alleen Poperinge wordt geviseerd, ook de dorpen van het hinterland worden in de gaten gehouden. Op 11 april wordt Hannin Folcarde naar Lo en naar Roesbrugge gestuurd, twee dorpen in de kasselrij Veurne.
Lo bevindt zich nog net binnen het Ieperse territorium. Roesbrugge is op twintig kilometer van Ieper gelegen, en valt in theorie buiten de 18km-zone. Maar Willem van Moorslede ziet dat blijkbaar allemaal als één pot nat. De graaf is ondertussen vertrokken uit Poperinge. Die van Ieper hebben blijkbaar gewacht tot na zijn vertrek om actie te ondernemen, want een ‘poursuiwant’ houdt het doen en laten van Lodewijk nauwkeurig in de gaten. In week van 11 tot 18 april, de graaf ‘zelve uten lande wezende’, is de tijd rijp om militair in te grijpen in Poperinge.
Ieperse timmerlieden, delvers en houwers, beschermd door gewapende militieleden, trekken naar Poperinge en sleuren steenwerpers en tonnen gevuld met pijlen, stenen, ballen en loden kogels met zich mee. Die steenwerpers, grote kruisboogmachines op wielen, noemen ze in die tijd springalen. Vier trompetters zijn van de partij. De militaire interventie van de Ieperlingen in Poperinge duurt zowat één week. De stadsrekeningen hebben het achteraf duidelijk over het terugbrengen van het materiaal in eigen stad en over de financiële kosten van de ingreep.
In diezelfde week vallen de diplomatieke inspanningen op die Willem van Moorslede aangaat met die van Reningelst, Wervik, Noordschote, Voormezele, Mesen, Waasten, Armentières en Halewijn. Ook met de rebellenleider Jacob Peyt is er contact. De tabloids van die dagen vertellen het; ‘ alle de tijt dat der France Belle ende der Lambrecht Belle ende de goede van der stede van Ypre te beleedene adden; nemaer, als Willem van Morslede, Lamin van der Straet ende andre quadyen, haerlieder hulpers, de goede van der stede van Ypre verdreven adden, onsen geduchten prince daer God de ziele of hebben moete zelve uten lande wezende, so quamen die van Ypre te Poperinghe met hercrachten om de cause van der draperie in jaer XXVII, verbrandden ende versloughen vele goeder lieden van Poperinghe.’
De strijd tussen de ‘goeden’ en de ‘kwaden’ is er dus effectief één van de graafsgezinde rijke burgerij met de familie Belle als boegbeeld (die lening van achthonderd pond zal dus wel uit die richting gekomen zijn) en de gewone ambachten onder leiding van Willem van Moorslede en Lamin van der Straet. De oude tabloids kiezen duidelijk voor de goeden, maar vergeten er toch wel bij te vermelden dat de militaire actie georganiseerd werd vanuit het Ieperse stadhuis en dat alle vergoedingen uit de stadskas werden betaald. Hiervan getuigen de stadsrekeningen tot in de kleinste details.
Inderdaad haarscherp. Eind april willen de schepenen van Brugge poolshoogte nemen van de situatie in Poperinge. Het kamp van de Ieperlingen is vermoedelijk opgeslagen tussen Vlamertinge en Poperinge want de Brugse schepenen krijgen hulp van een Ieperse bode die hen de weg naar Poperinge via Elverdinge aanwijst, en dus de regio van Vlamertinge vermijdt.
Met het stadsbestuur van Belle is er die dagen overleg om er de illegale lakenhandel stil te leggen. Tussen 2 en 9 mei 1327 reist controleur Jan Famelse naar een hele reeks dorpjes in de Kasselrij om te verifiëren of er een of andere lakenproductie aan de gang is die ingaat tegen het lakenverbod. Vooral de streek rond Poperinge en Proven wordt sterk in de gaten gehouden door 93 sergeanten en hun manschappen. Het loopt niet zo maar van een leien dakje in de streek van Belle-Ambacht, in Belle, Nieuwkerke, Niepkerke en Steenwerk.
De vreemde mengeling van belangen allemaal gedekt onder de lading van een intense haat tegen de Franskiljons, is in realiteit een door de Ieperlingen georkestreerde zuivering. Aan de ene kant vragen ze aan Robrecht van Cassel een einde te stellen aan de rebellie in zijn leengebieden terwijl ze aan de andere kant er alles aan doen om die in stand te houden. Het lijkt er sterk op dat de Ieperlingen er rond 10 mei in geslaagd zijn om in heel Ieper-Ambacht het lakenverbod te doen opleggen. Nu focussen ze zich meer op het Westland. De streek van Sint-Winoksbergen, Veurne, Duinkerke, Grevelingen en nog steeds Belle en Cassel. Ook Oost-Ieper-Ambacht, met onder andere Moorslede, wordt aangepakt.
–
Dit is een fragment uit boek 3 van De Kronieken van de Westhoek


