banner
mei 17, 2025
62 Views
Reacties uitgeschakeld voor Dolen langs de Brugse straten

Dolen langs de Brugse straten

Written by
banner

Het jaar 1583. De voortgang van de prins van Parma in de Westhoek is niet te stuiten. ‘Hij kwam met zijn leger voor Oostende en spreidde zich uit tot aan Blankenberge. Zijn soldaten liepen het land af en roofden wijd en breed. Negentien Spanjaarden die zich in een sterk herenhuis ophielden te Oostkerke werden door Brugse ruiters opgelicht en gevangen genomen. Farnese die zag dat hij geen progressie meer maakte omdat die van Brugge wel voorzien waren van volk en mondbehoeften, vreesde dat hij bij een eventuele dijkbreuk wel eens ingesloten zou kunnen raken en vertrok na vijf dagen tot voor Diksmuide waar kapitein Marrivoorde in de bezetting lag. Nog voor hij de vijand goed en wel gezien had, gaf hij de stad over en repte hij zich naar Brugge waar hij en zijn volk omwille van hun lafhartigheid werden doodgesmeten.’ De overgave van Diksmuide geschiedt op 1 augustus 1583. Marrivoorde wordt op 3 augustus te Brugge gelyncht.

Dezelfde dag wordt er in Brugge gebeden dat de stukken en brokken er vanaf vliegen. Een algemene solemnele biddag om God te forceren dat het hem zou believen om hun wapens te zegenen. Ik zie warempel gelijkenissen met de bommengordels en de belofte van een resem heilige maagden bij de islamterroristen. Tussen al de weesgegroetjes en onzevaders door krijgt de magistraat het nieuws dat ook Veurne zich heeft overgegeven aan de Spanjaarden. ‘De calvinistische predikanten schreeuwden en bulderden dat men die vrome gezellen en hun kapiteins moesten ophangen.’ Uiteraard is de Westhoek erg katholiek gebleven en dat wringt toch wel bij de protestantse ministers hier.

Op 9 augustus volgt er een herschikking van het eigen krijgsvolk. Het stadsbestuur stuurt gedrukte briefjes uit aan de gegoede burgers en de ambachtslieden met het bevel om hen geld voor te schieten zodat al de soldaten kunnen betaald worden. Leningen tussen de twintig en de vierhonderd gulden. Wie weigert krijgt prompt enkele van die mannen te logeren tot dat ze wel met geld over de brug zullen komen. Bovendien blijkt de stad van Brugge een slechte partij als het om terugbetalen gaat. Zo klaagt Zeger Van Male dat het magistraat hem nog altijd vijfenzeventig gulden van een vorige lening dient terug te betalen.

Met dat geld kan de stad wel verbieden aan de soldaten dat ze niet meer mogen op stap gaan om te plunderen in de buitengebieden. De weggevluchte inwoners die dachten slim te zijn om met hun hebben en houden naar Zeeland en Holland uit te wijken, hebben één element over het hoofd gezien; Willem van Oranje. ‘Wanneer ze nu naar hun vaderland wilden terugkeren, verloren ze het merendeel van hun goederen. De prins van Oranje die zeer misnoegd was over de aanstelling van de prins van Chimay deed een deel onder hen aanhouden en de rest moest dubbele lasten en tollen betalen. Moedwillige schippers en vaarlieden stolen hun goederen en smeten een deel ervan overboord. De soldaten lieten niet na een deel van de weerloze reizigers af te persen. Het was er de vrije roof.’

Het botert inderdaad niet tussen Oranje en Chimay. Willem vertrouwt hem niet langer sinds hij in Brugge logement verschaft heeft aan een boodschapper van de hertog van Parma. Een trompetter gekleed in rood fluweel met de boodschap of Brugge niet op vrijwillige manier wilde terugkeren naar het Spaanse kamp. De nieuwgezinden in Brugge zijn kwaad dat de hertog van Chimay ook maar bereid geweest is om te luisteren naar de Spaanse gezant.

‘Hierdoor rees een groot wantrouwen tussen de opperhoofden van de stad die niet van vrede wilden horen en de inwoners van de stad die neringloos en tot de uiterste armoede gebracht altijd maar smeekten om vrede. De soldaten ter plekke maakten zich kwaad op de inwoners en hun zucht om vrede. Al die peiskrijgers zou men moeten ophangen of doodschieten.’ De prins van Chimay wendt de nieuwe onrust aan om zijn eigen positie te versterken met tweeduizend extra krijgslieden.

Ieper is ondertussen in steeds slechtere papieren aan het raken. ‘De prins van Parma sloot de stad gedurig nauwer en nauwer in en eiste de stad op via een trompetter. Maar die werd kwalijk behandeld en verwittigd dat hij weg moest blijven met dergelijke boodschappen of dat men hem anders met zijn boterbriefje aan de galg zou spijkeren. Brugge stuurde vijf vendels krijgsvolk om de Ieperlingen bij te staan, maar ze werden onderweg aangevallen en ze keerden buiten het medeweten van hun eigen kapiteins als een bende onnozele amateurs terug naar Brugge. Dit mishaagde de overheid hier en men gebood hen op het risico van hun eigen nek om terug te keren om hun kapiteins op te halen en daarna te zorgen dat ze hier weg bleven.’

De prins van Chimay vraagt de Oostendse kapitein Michel Van Vyve, alias ‘Kapitein Stijfbeen’ om assistentie. Hij en zijn compagnie moeten met enkele heren van de wet ervoor zorgen dat er een ander stadsbestuur komt in het nabijgelegen Sluis. Jacobus De Groof wordt er vervangen door Antonius Groeneveld. En ook in Damme wordt er gewisseld. Hier komt de heer Delesdaing aan zet.

Johannes-Petrus van Male doolt nog eens langs de Brugse straten en schrijft met al zijn menselijke emoties over de kommer en kwel die hij er ontmoet. ‘Hier was alles vol benauwdheid en uiterste armoede. De troosteloze mensen doolden langs de straten. Niet wetende waar ze een homp brood konden krijgen om hun honger te stillen. Ze vonden er geen plaats om zich te bergen zodat ze als beesten onder de blauwe hemel lagen. Men telde dagelijks zes à zeven mensen die van gebrek waren gestorven. Ook de pest sloeg nog maar eens toe zodat er een menigte daaraan stierf. Ze werden met karren naar het Magdalenaveld gevoerd omdat de kerkhoven van de stad de lijken niet konden slikken. De kadavers werden daar met hopen in één keer in grote diepe putten begraven.’

‘Het gasthuis was volgepropt met zieken. De meeste kerken lagen in puin en de bruikbare godshuizen werden aangewend voor calvinistische diensten. Maar als die te groot waren, maakte men daar voor een deel korenschuren of turfhoeken. Sommige godvruchtige mensen plaatsten een lange rij britsen aan de Zuidzandbrug of op de Vrijdagmarkt om er de behoeftige mensen op te vangen en stelden er een collectebus in de hoop om er aalmoezen te ontvangen. Anderen leverden wol en vlas om die er te laten verwerken zodat hun arbeid misschien een centje zou kunnen opleveren.’

‘Maar al die plaatsen waren helemaal niet voldoende. De hallen, de boeien onder de Waterhalle, de kerken van Sint-Christoffels en Sint-Pieters lagen vol van ellende. Ondertussen stoorde de overheid zich niet aan al die miserie. Hun deftige soldaten kwamen op 30 augustus triomferend de stad binnen met dertig wagens lood die ze in de omgeving van Blankenberge van de kerken hadden weggenomen. Ze brachten ook nog dertien gevangenen mee en maakten zoveel gerucht alsof ze heel het leger van Spanje vernietigd hadden.’

De prins van Chimay schikt zich naar de heren van het Brugse stadsbestuur maar laat niet na zijn eigen voordeel te halen waar dat mogelijk is. Het lijkt me wel een intelligente kerel te zijn. Wie door het stadsbestuur verbannen werd, mag feitelijk terugkeren. De mensen in kwestie hebben hem nooit iets persoonlijk misdaan. De burgemeester en de hoogbaljuw respecteren zijn beslissingen maar hebben er zo hun bedenkingen bij. De eerste die ze hiervan informeren is natuurlijk Willem van Oranje.

Chimay doet wel niets aan al de vijanden die het platteland aflopen en de steden geblokkeerd houden. Zo komen ze dagelijks tot voor Brugge waar ze driehonderd hoornbeesten meeslepen zonder die te doden. Op korte tijd weten ze drieduizend beesten te verzamelen, allemaal bestemd voor hun leger dat voor Ieper ligt. Koeien, paarden, schapen en varkens. ‘Waardoor er natuurlijk een grote schaarste en duurte van de etenswaren ontstond, zodat de magistraat gedwongen werd en veel arme mensen verplichtte om weg te trekken uit de stad.’

De Brugse burgemeester wil in elk geval niet weten van onderhandelingen met de Spanjaarden. Op 8 oktober verplicht hij de eigenaars van de kastelen, huizen, landhoven in een straal van een kilometer buiten de stad om al hun bouwwerken af te breken en ook de bossen, bomen of hagen te verwijderen. En wie dat niet onverwijld doet zal hulp krijgen van zijn soldaten. ‘Hetgeen voorwaar zeer spijtig om zien was om op die manier hun huizen, lusthoven en schone plantages te zien bederven.’

De bewaking in de stad wordt nog opgedreven. Dag en nacht wordt er vanaf de hallentoren getuurd naar mogelijk gevaar, met de stormklok in aanslag. De regionale boeren krijgen het bevel om hun goederen en vruchten naar de stad te brengen of dat men alles zou vrij geven om die te plunderen. Op 10 november volgt nog maar eens een grote biddag en de reden wordt al direct duidelijk wanneer het krijgsvolk de 11de met het nodige geschut de stadspoorten verlaat. Er zal iets ondernomen worden tegen het kasteel van Varsenare. Ofwel iets tegen Diksmuide. En wie weet zal men wel de vijand wel gaan verjagen van voor Ieper?

Het blijken allemaal dagdromen geweest te zijn. Het bidden tot de heer blijft zonder gevolgen. Niet genoeg diepgemeende gedachten en verzoeken? Verkeerde formulering? Foutieve preveltechniek? De onzichtbare God veegt zijn schoenmaat vijfenveertig aan deze Brugse hypocrisie. ‘Natuurlijk bleef alles zonder gevolg en keerden ze onverrichter zake terug. Intussen deed de magistraat al de molenwallen buiten de stad slechten, maar het werkvolk werd dikwijls door de vijanden verjaagd en hier en daar werden er arbeiders doodgeslagen of verwond.’

Naast de Spanjaarden is er natuurlijk nog altijd sprake van de Walen. De paternosterknechten zijn niet van de poes. ‘Ook zij dreven het vee naar het leger van de Spanjaarden. Ze lieten zich zien voor de Kruispoort. Met vier kornetten paarden. Men schoot naar hen met grof geschut, maar ze spotten ermee en bij elk schot riepen ze “jau, jau”. De Schotten trokken er naartoe, maar keerden rapper terug dan ze gegaan waren en zo vertrok de vijand op zijn gemak met gevangen mensen en geroofde dieren. De prins van Chimay bekeek het allemaal vanop de vestingen, maar deed geen verdere pogingen om dat te beletten.’

Dit is een fragment uit Boek 7 van De Kronieken van de Westhoek

Article Categories:
fragment uit deel 7
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Comments are closed.