banner
feb 24, 2018
2511 Views

Het leeghalen van de aalput

Written by

Tijdens de middeleeuwen, wanneer men in de stad de vervelende gewoonte had om de inhoud van de ‘geurende’ pispot over de hele breedte van de straat uit te keilen, was het af en toe een hachelijke onderneming om zich op de openbare weg te begeven.

banner

Hou je van nachtwerk? Ga werken bij de ruimdienst! Tijdens de middeleeuwen, wanneer men in de stad de vervelende gewoonte had om de inhoud van de ‘geurende’ pispot over de hele breedte van de straat uit te keilen, was het af en toe een hachelijke onderneming om zich op de openbare weg te begeven.

Op het platteland daarentegen bleef het gebruik om met een wijds zegenend gebaar de ‘nachtspiegel’ door raam of deur op de veie bodem leeg te gooien nog in zwang tot in deze eeuw. Na deze weinig milieubewuste daad werd de pot aan een haak naast het kamervenster of op een stok naast de haag uitgelucht.

In Parijs mocht dan wel sinds 1388 een koninklijke ordonnantie bestaan, die verplichtte dat iedere woning diende te beschikken over een privé aalput, men moest die dan ook nog laten leeg halen.

Omdat aalputten in de steden meestal niet waren aangesloten op een rioolstelsel, veroorzaakten ze niet alleen een ondraaglijke stank maar verontreinigden ze ook in erge mate het grondwater. Het was dus verkieslijk om hygiënische redenen deze menselijke excrementen uit de aalputten te laten ophalen.

Zo ontstond de ‘boaltkarre’ of beerkar, bestemd om het stoffelijk overschot van middagmaal en avondpot in ontvangst te nemen.

In Antwerpen bestond al sinds de 15° eeuw de ‘moesmeyerij’ of ophaling van straat- en huisvuil. Vooral het tijdstip waarop aalputten mochten worden leeg gehaald was een punt van discussie. Het stadsregelment schreef voor dat het ‘beirstorten’ of ledigen van aalputten alleen ’s nachts mocht gebeuren.

Hoe ongewoon het ook mag lijken, zelfs de kerkelijke overheid mengde zich soms in de aalputtenproblematiek. Anno Domini 1622 scherpte Mgr. Antonius Triest, bisschop van Gent, zijn pen om in een reeks ordonnanties ‘rakende het onderhouden van Sondaghen en Heyligh-daghen’ te bepalen wanneer er precies mocht geruimd worden.

‘XXII.. Item de ·Mes- cordcwaghens op Sondaghen ende Heylighdaghen weerende het mest oft vuyligheydt vander Straeten , ’s daeghs te vooren t’ hoope (voor de deuren oft daer ontrent) ghevaeght, zullen ’t selve moghen weghvoeren in den Somer tottcn zes uren, ende in den Winter totten acht uren ’s morghens, andersints op de verbeurte van eenen halven gulden.’

Ook in de moderne tijden was en is het ophalen en het vervoer van aal meer dan eens een punt van onenigheid waarvoor de gemeenteraadsleden hun neus moeten ophalen alvorens te besluiten dat men van dit tot dat uur geen aal mag vervoeren.

Wat we zeker niet uit het oog mogen verliezen is het feit dat Vlaanderen op het vlak van ‘ruimdiensten’ al heel vroeg een aparte plaats bekleedde. Als een van de eerste en een van de enige streken in Europa werden al sedert de vroege Middeleeuwen menselijke meststoffen gebruikt voor agrarische doeleinden.

Konden de Vlaamse steden niet voldoende leveren dan werd aal van elders ingevoerd. Wellicht vinden we in dit gebruik een van de redenen waarom vroeger door de ophaler van de aal een vergoeding werd betaald aan de bezitter van het ‘kostbaar goedje’.

In plattelandssteden als in Poperinge werd voor het leeghalen van de aalput een beroep gedaan op een of andere landbouwer uit de onmiddellijke omgeving. Het ruimen van de aal gebeurde volgens een haast historisch ritueel.

’s Morgens vroeg kwam hij met zijn ‘boaltkarre’ of ‘beerkar’, voorzien van een ‘boaltkarteel’. De man die de aal kwam ruimen, volgens van Dale de ‘beerboer’ of de ‘beersteker’, roerde eerst met een ‘boaltschuttel’ of ‘beerlepel’ in de put, haalde een staal van de inhoud naar boven, stak er de vinger in en ‘proefde’, terwijl hij met gefronste wenkbrauwen ernstig voor zich uitkeek, of er niet te veel water in was. Hij bepaalde de kwaliteit van het vocht en stelde de prijs voor die hij ervoor zou betalen. Vervolgens schepte hij de vieze brij met de beerlepel of met een emmer in een ‘boaltstande’ of ‘beerkuip’. Hij stak onder de twee oren van de kuip een stok en legde een zak boven op de kuip, opdat er tijdens het transport niet te veel vocht zou uitklutsen. Samen met zijn helper liepen ze van het achterkoertje door het huis naar de straat, waar ze de aal in het ‘karteel’ deponeerden.

Wanneer hij met zijn lading uit de voeten was, mocht je de gang van je huis duchtig schuren en de voordeur een halve dag open laten om je huis te spuien. Hoewel dit hele schouwspel niet erg aantrekkelijk was, haalde je er toch profijt uit, want de boer had je voor de kostbare stof zoveel per kuip betaald.

Gaandeweg veranderden de aalmakelaars van koers: ze betaalden niet langer voor het alen van faecaliën, maar wilden voor de vieze karwei betaald worden. Met een paar frank en een borrel op de bril kon je in minder dan een uur van een schoon toilet verzekerd zijn.

Wellicht moeten we deze veranderde koers toeschrijven aan de gestage vooruitgang van de bouwwetenschap en van de geneeskunde. Op het einde van de 19de eeuw kwamen de Peruaanse guano, de Chileense nitraatmeststoffen en de hele scala van de sindsdien bedachte kunstmeststoffen in de gunst van de boerenstand. Bovendien boezemden Pasteurs ontdekkingen i.v.m. menselijke uitwerpselen zelfs de gewone man een panische angst in microben, nadat hij de gevolgen van tyfus en cholera aan den lijve had ondervonden.

‘Tempora mutantur,’ zou de Latijnse dichter dromen. ‘Wat zijn de tijden toch veranderd!’

 Uit ‘Scatologische spreekwoorden en zegswijzen uit de Westhoek’ van Willy Tillie

Article Categories:
vergeten geschiedenis
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *