‘Hie zé’, antwoordt den docteur; ‘alle ure een lepel, maar wel opletten van hem te schudden voor te nemen’. ‘Goed, meneere, zei Mitje’.
‘Meneere’, zei Mitje Zwaenebeke aan den docteur, ‘Ik ben hier achter dien flacon medecyne dat gy geordonneerd hebt voor mijnen man.’
‘Hie zé’, antwoordt den docteur; ‘alle ure een lepel, maar wel opletten van hem te schudden voor te nemen’. ‘Goed, meneere, zei Mitje’.
’s Anderdags, den docteur komt kijken naar zijnen zieken. ‘Hoe is ’t Mitje?’
‘Dood, meneere, mijn man is dood!’. ‘Hoe dood? Heeft de medecyne van gisteren niet gewrocht?’
‘Ja meneere, zegt Mitje, de medecyne kan stijf goed geweest hèn, maar den man was zoo delicaat dat hij niets meer en vermochte: hij heeft het schudden niet kunnen uitzien!’
–
Uit ‘Het Mannetje uit de Mane’ van 1986


