Het Bareeltraktaat van 15 november 1715 schenkt Oostenrijk een deel van Frans Vlaanderen terug. Het geluk en de welvaart van onze voorouders komt daar echter niet opnieuw tevoorschijn. De slavernij blijft bestaan en verandert enkel van naam. De Westhoekers krijgen nu te maken met een bestendige aanwezigheid van Oostenrijkse en Hollandse soldaten die Veurne met de andere grenssteden op onze kosten blijven bezetten. Een toestand die blijft aanslepen tot aan de Brabantse omwenteling van 1789 wanneer de zuidelijke Nederlanden in opstand komen tegen het bewind van de Oostenrijkers.
Een omwenteling die voor een groot deel voorbijgaat aan het Westland. Met keizerin Maria Theresia was het nog vrij goed meegevallen. Na haar dood op 29 november 1780 is de rouw van de Vlamingen gemeend. Haar zoon Jozef II doet in 1781 zijn blijde intrede in de Belgische staten. In mei en juni reist hij door Kortrijk, Menen, Ieper, Poperinge, Roesbrugge, Veurne en Brugge. In die laatste stad volgt hij op de Heilige Sacramentsdag eerbiedig de processie. De West-Vlamingen ontvangen hem met grote vreugde en hopen dat hij net zoals zijn betreurde moeder het geluk van het volk zal behartigen.
v
Dat zal niet het geval zijn. Er zijn bittere dagen op komst. Jozef II ontpopt zich tot een eigenzinnige en heerszuchtige man. De nieuwe zweert op uniformiteit in zijn landen. Al de staten van zijn keizerrijk, elk op zich met hun eigen taal en zeden krijgen te maken met één en dezelfde wetgeving. Daarbij aarzelt Jozef II niet om al de bestaande gebruiken, rechten en vrijheden overboord te gooien. Daarmee schendt de keizer al die blijde intredes in onze steden, iets wat onze voorouders niet zullen pikken.
Wie de geschiedenis van de hertogen van Bourgondië een beetje kent beseft hoe hardnekkig de Vlamingen wel kunnen zijn als het hun voorrechten betreft. Een hardnekkig volk en een keizer die zijn hervormingen met zoveel koppigheid wil doordrijven. Daar zullen grote problemen van komen. De keizer ontslaat de schepenen en de ambtenaren, schaft de tienden en de erfelijke rechten af en vervangt ze door een bestendige belasting die nog veel zwaarder is. Terwijl vanuit Amerika gedachten van onafhankelijkheid en vrijheid van de volkeren ook doorsijpelen tot in Vlaanderen blijft Jozef II naar niets of niemand kijken met zijn hervormingen.
Ook in de godsdienstige zaken zijn zijn veranderingen ongelukkig. De Oostenrijkers sluiten een groot aantal kloosters en slaan hun eigendommen aan ten behoeve van de staat. Tot jolijt van de protestanten. Hij jaagt wel het overgrote deel van de bevolking tegen zich in het harnas. Hij bemoeit zich zelf met de openingstijden in de kerken, de priestergewaden en de versieringen. Jozef II bedenkt de Brugse bisschoppen met een boete van 1.000 gulden omdat ze hun toevlucht hadden gezocht bij de paus.
In 1782 breekt hij de ondergeschiktheid van de kloosterlingen met hun oversten in Rome. In 1783 schaft hij in Brugge zes vrouwenkloosters af. In 1784 verdwijnen er nog eens zeven, zo onder andere de priorij van Sint-Sixtus te Westvleteren. Een jaar later verplicht hij de priesters om zijn wetten af te roepen vanaf hun preekstoelen, in 1786 komt er een verbod op processies. Het ongenoegen zal nog één jaar aanslepen voor de revolutie eindelijk zal uitbreken.
De tabula rasa op staatkundig en rechterlijk gebied is al even doortastend. De hoge raad, zeg maar het parlement ruimt plaats voor een staatsraad met een minister aan het hoofd. Jozef II deelt het Belgenland in negen kringen en plaatst elk ervan onder een toeziener. Tot de laatste restanten van de Nederlandse staten vallen voortaan onder de ‘Oostenrijkse provincies’. Er komt een nieuw strafwetboek, de bestaande rechtbanken verdwijnen. Nieuwe rechters en Oostenrijkse ambtenaren vaardigen voortaan de bevelen uit.
Er zal wel niemand zijn in ons land die niet geraakt wordt door de maatregelen van de keizer. Iets wat niet zonder gevolgen blijft. De Belgische staten maken gebruik van artikel 59 uit de ‘Blijde Intrede’ om gehoorzaamheid te weigeren indien de keizer hun voorrechten miskent. Vooraleer tot deze extreme maatregel over te gaan sturen ze nog een krachtig manifest naar Jozef II. De keizer blijft halsstarrig bij zijn standpunt en drijft de kwestie nog verder op de spits door een sterke krijgsmacht naar de Nederlanden te sturen.
Generaal d’Alton krijgt de opdracht om kort spel te maken met de Nederlanden, en het mag voor hem best wel wat bloed kosten. Met dat bevel drijft hij de Staten zover dat ze nu niet anders kunnen dan zelf de wapens op te nemen. Achter de schermen leidt Jan Frans Vonck de oppositie tegen de Oostenrijkse hervormingen. Zijn aanhangers geraken bekend als zijnde ‘Vonckisten’. Ze laten zich inspireren door de Franse Revolutie en zien in de onafhankelijkheid van de Verenigde Nederlanden het ideaal scenario.
Het comité van Brabantse uitwijkelingen mobiliseert vanuit Breda een leger van 3.000 vrijwilligers onder de leiding van de in Dadizele geboren kolonel Vander Meersch. Op 24 oktober 1789 verslaan ze het povere leger van d’Alton te Turnhout. Die overwinning zorgt in heel het land voor het nodige enthousiasme en een toestroom van extra vrijwilligers. In zoverre dat de Oostenrijkers op 17 december al tot in Luxemburg verdreven zijn. De Staten van Brabant en Vlaanderen maken een onderling verbond met elkaar en roepen de rest van de Nederlanden op om zich bij hen aan te sluiten.
Op 7 januari 1790 is het zover. Vertegenwoordigers van de clerus, de adel en de burgerij komen met elkaar overeen dat elk van de Staten zijn eigen bestuursvorm zal houden maar dat een overkoepelend bestuur verantwoordelijk wordt voor zaken van algemeen nut. Het perfecte voorbeeld van het confederalisme wat nu moet zorgen dat Vlaanderen en Wallonië zelf hun potje kunnen koken terwijl ze gezamenlijke kwesties regelen in het overkoepelende België.
Het nieuwe parlement van 1790 zal voortaan uit 90 zitjes bestaan. 20 voor Brabant, 22 voor Vlaanderen, 9 voor West-Vlaanderen, 9 voor Henegouwen, 7 voor Namen, 6 voor Limburg, 4 voor Mechelen, 4 voor Doornik en omgeving en tenslotte 2 voor Gelderland. Meteen is het duidelijk wie deelneemt aan de nieuwe confederatie. Dat is duidelijk niet het geval voor de noordelijke Nederlanden (met uitzondering van buitenbeentje Gelderland). Een soeverein congres onder leiding van de advocaat Vander Noot zal de wetten uitvaardigen.
Het is de bedoeling van al die landen om terug te keren naar de vroegere macht en voorspoed en vooral de oude gemeentelijke vrijheden in ere te herstellen. Daarom moet de nieuwe unie natuurlijk als een afzonderlijke natie erkend worden door de omliggende landen. Het antwoord is vooral negatief. Enkel Pruisen lijkt geneigd om het nieuwe staat te willen erkennen. Engeland en Nederlanden weigeren uit eigenbelang en op Frankrijk moeten de Vlamingen evenmin rekenen, want daar zijn ze volop bezig met het verjagen van hun priesters, de adel te verbannen en met de grove borstel door het verleden te gaan. Laat staan dat ze de oude gebruiken in Vlaanderen in ere zouden willen hersteld zien.
De aanvankelijke eensgezindheid in eigen land verandert in zuivere tweedracht als een van de aanstokers van de nieuwe unie, advocaat Vonck in de oppositie gaat met de eis dat de nieuwe wetgeving door het volk moet gekozen zijn en niet door de drie gebruikelijke standen, clerus, adel en burgerij. Het is duidelijk dat de Franse revolutie hier al zijn invloed laat voelen tot bij ons. Vonck zet zich in elk geval aan het hoofd van een nieuwe volkspartij. Buiten deze partijen zijn er velen die het nog altijd opnemen voor de Oostenrijkers, omschreven als de ‘vijgen’ naar de vorm van de pompons die de keizerlijke soldaten op hun hoed droegen.
Schrijver Lodewijk Allaeys heeft de gebeurtenissen tussen 1715 en 1790 op staatsniveau uit de doeken gedaan en keert nu even op zijn stappen terug om na te gaan hoe die beruchte periode uit onze geschiedenis verlopen is in West-Vlaanderen. Sinds het Bareeltraktaat van 1715 zijn de steden en kasselrijen van Ieper, Veurne en Waasten samen met Poperinge, Wervik, Diksmuide, Lo, Roeselare en de Acht Parochies samengesmolten in één afzonderlijke staat. Bestuurd door een soort parlement, de ‘Staten van West-Vlaanderen’ vanuit Ieper bestuurd door de drie standen.
De nederlaag van de Oostenrijkers te Turnhout op 25 oktober 1789 en hun totale overgave van 16 november verplichten de keizerlijke bezetters om onze steden te verlaten. In Ieper ligt maar één compagnie en die trapt het al af op 15 november. De drie gilden van Sinte Barbara, Sint Sebastiaan en Sint Michiel nemen de wacht over van de vreemde huurlingen. Drie dagen later willen 300 Oostenrijkse soldaten van generaal van Rindsmaul nadat ze vertrokken zijn uit Oostende plots weer toegang tot Ieper. Het magistraat van deze stad roept de gemene raad samen en ze besluiten om met geweld de Oostenrijkers te beletten om Ieper binnen te komen.
De Ieperse vrijwilligers drinken zich moed in, dringen het stadhuis binnen en eisen er om wapens, buskruit, lood en fakkels ter beschikking te krijgen. Maar buiten een eenzame boerenkar aan de Diksmuidepoort en wat schoten van op de vestingen zal hier niets te beleven vallen.
Dit is een fragment uit Boek 10 van De Kronieken van de Westhoek


