banner
sep 4, 2019
1519 Views

Het ontstaan van de parochie Woesten

Written by

Was de streek tussen leper en Poperinge midden de twaalfde eeuw nog een onbewoonde, eenzame, eindeloze woestenij? Zo beweren de meeste geschiedschrijvers, o.a. Edmond Poullet en Victor Brants.

banner

Was de streek tussen leper en Poperinge midden de twaalfde eeuw nog een onbewoonde, eenzame, eindeloze woestenij? Zo beweren de meeste geschiedschrijvers, o.a. Edmond Poullet en Victor Brants. Dat die bewering echter niet alleen onwaarschijnlijk, maar onwaar is, zullen we in deze korte verhandeling trachten diets te maken. Als bewijs van zijn gezegde haalt Edmond Poullet de vermaarde bevrijdingsakte aan, de keure van 1161, door Dirk en Filips van de Elzas verleend aan de solitudo reningensis. In die belangrijke akte ziet hij, zoals Sanderus, Gilliodts-van Severen en veel anderen, de wettelijke oorsprong van de beroemde groep der Acht Parochiën van Veurne Ambacht, gelegen in de streek Poperinge-leper. Die dorpengroep maakte samen een zeker onafhankelijk bestuur uit tot aan de Franse Omwenteling.

De graven, zegt die keure, ontslaan van dienstbaarheden, lasten en verplichtingen, buiten het geval van ’s lands verdediging, al deze die zich zouden komen vestigen op de woestenij van Reninge: solitudinem Reningemem victui nostro specialiter deputatam. Ze zullen aan geen andere parochie behoren en daar zullen de graven een kerk doen bouwen en zelf een priester onderhouden.

Uit dat woord solitudinem Reningensem komt de vergissing.

De meeste uitleggers van de akte van 1161, later in 1260, in 1312 en in 1367 vernieuwd, willen er de oorsprong van Reningelst in zien. Maar het is zo goed als zeker dat er hier sprake is van de woestine, die tot dan deel had uitgemaakt van Reninge, en die zo op haar eigen ingericht van Reninge afgesneden, een van de Acht Parochiën werd van Veurne-Ambacht, te weten, het dorp Woesten.

Hier en daar lagen dan nog uitgestrekte woestenijen, moerassen en wouden, die de graven aan een bepaald doel toewezen: Victui nostro specialiter deputatum, of mild en genereus uitdeelden.

Maar voor 1161, lang voor het midden van de 12de eeuw, zijn al de dorpen van de Generaliteit der Acht Parochiën vermeld, buiten Woeslen, dat volgens Gilliodts nooit noch foncier, noch achterlenen, noch heerlijke renten heeft gehad — bewijs van latere oorsprong.

Woesten, als het later aan Keizer Karel erkenning en bevestiging vraagt en verkrijgt van zijn voorrechten, steunt zich op deze oorkonde van Dirk en Filips van den Elzas nopens de solitudo Reningensis.

Daartegen werpt Gilliodts op dat Reninge van de kasselrij van Veurne nooit afgescheiden geweest is. Zeker, Reninge bleef afhangen van de kasselrij van Veurne maar de woeste brok er van, voortaan Woesten genoemd, werd, zoals nog met andere delen van Reninge gebeurde, er méér onafhankelijk van, werd een van de Acht Parochiën van Veurne-Ambacht, maar niet meer met Veurne kasselrij als hoofdbank.

Dit komt helemaal overeen met den tekst van de oorkonde: legibus sive justiitis… communie Furnensis… nullatenus subjacebunt…. de nulla usquam querela… in causam ducentur nisi innostra presentia.

Welnu Gilliodts haalt een staat aan van 1694 waarin de rechterlijke inrichting der Acht Parochiën uiteengedaan wordt, en waarin van Woesten gezegd wordt: seigneurie relevant de la Chambre légale de Flandre, Welnu, zegt Gilliodts zelf ‘cette Chambre jugeait au premier degré les Cours du prince et les hautes seigneuries qui avaient été affranchies de ces cours, et au second degré ou d’appel les justices subalternes.’

Woesten, de laatst gekomene, was ongetwijfeld de minst belangrijke der Acht Parochiën en hing nochtans rechtstreeks af van graven’s Wetachtige Kamer, zooals nog alleen Elverdinge, die de eerste vassaal en de belangrijkste was onder de Acht maar géénzins Reningelst.

Wat ons besluit nog versterkt is, dat er uit de solitudo Reningensis uit Reninge reeds 100 jaar vroeger de heerlijkheid van Hoflandt tot stand gebracht werd, in 1065, door graaf Boudewijn met de schone baard, met het oogwit van betere uitbating der landerijen, en het vrije laatschap, dat ook een brank werd der Generaliteit der Acht Parochiën.

Al de andere dorpen en heerlijkheden van die streek waren in volle leven midden de 12de eeuw, Woesten het laatste om in 1161 in leven te komen. Men zou kunnen zeggen: de 11de eeuw bracht zeven maal hongersnood mee in Vlaanderen, de 12de eeuw wel elf maal; voeg daarbij de nog al belangrijke uitwijkingen van Vlamingen naar het Oosten:

Naar Oostland willen wij rijden
Naar Oostland willen wij mee !

Daaruit ja, is te verstaan dat onze graven in de 11de en 12de eeuwen alle middelen inspannen om de grond meer te doen opbrengen tegen die nood, en om nieuw volk aan te trekken op sommige van de slechtste hoeken, maar daarmee is niet bewezen dat heel de streek tussen Poperinge en leper dan ontvolkt en nog een eenzame woestenij was.

De jaarboekschrijvers van de streek daargelaten, pastor Jacobus de Meyer Balliolanus, van Vleteren-bij-Belle, en zijn voortzetter Nicolaas Despars, kunnen we verder ons gezegde uit wel aanvaarde bronnen staven en bewijzen dat we honderd jaar voor het midden van de 12de eeuw reeds voor een levende streek staan, die al lang uit de wieg is. Laat ons de jaren eens volgen en de verschillende dorpen van de streek.

In 961, giften van tienden en land te Dikkebus, Kemmel, Wijtschate en Voormezele. Lang voor 1161 bestond het woud van Dikkebus. Thiggabusca, waarop ontstonden leper, Zonnebeke, Voormezele, Passendale en een verdwenen dorp Rumetra. De Meyer stelt het begin van het klooster van Zonnebeke in 1072. In 1066 — dus 100 jaar nog voor de keure van 1161, — werden al giften en tienden toegestaan te Elverdinge en te Vlamertinge, aan het kapittel van St Pieters te Rijsel en vijf hoeven te Kemmel, in territorio Iprensi in villa Quemble (var, Kembles) quinque mansos terrae. De mansa was verscheidene hectaren groot, min of meer, volgens de diverse streken.

In 1089, nieuwe giften: de kerken van Kemmel en Wijtschate met tienden en meegaande land, alsook nog gronden te Dikkebus, Voormezele en leper aan het kapittel of de Proost van Sint Donaas te Brugge, de kanselier van Vlaanderen. In 1107, geeft Jan I bisschop van Terenburg het altare, de kapel van Elverdinge aan de kerk van Voormezele, en in 1117, nog een prebende. Daarenboven, voor wat Elverdinge betreft, de akte zelf door Edm. Poullet ingeroepen om te bewijzen dat heel deze streek midden de 12de eeuw nog een woestenij was, draagt het handteken van Drogo de Elverdinghem.

In 1110 wordt aan het kapittel van St Donaas te Brugge door Paus Pascal II het bezit toegekend van Kemmelkerk, gekregen in 1089, en in 1145 zegt Paus Eugenius II erover: Kemmel met al de tienden die van afhangen, alsook twee delen van de tienden van Voormezele en Dikkebus, et de novalibus ejusdem terrae.

In 1119, de 14de december, worden de kerk van Reningelst – 42 jaar vóór dat de graven een kerk beloven te bouwen op de solitudo Reningensis – zoals ook de kapel van Zuidschote en de kerk van Boezinge gegeven aan de reguliere kanunnikken van Sint-Maartens te leper. Bemerk wel daar in die akte dat Reninghels reeds zo geschreven staat in 1119 — dus geenszins zoals in solitudinem Reningensem.

Zuidschote was in 1119 genomen geweest uit Boezinge door tussenkomst van Jan van Terenburg en deze gift werd in 1120 (we zijn nog een heel eind voor 1161) bevestigd door de aartsbisschop van Reims, Raoul.

In 1127 vond te Reningelst een tweegevecht plaats ten gevolge van de marteldood van Karel de Goede waarin Wido van Steenvoorde, een van de moordenaars van Karel de Goede gedood wordt door Herman den Iseren.

In 1147 bevestigt Paus Eugenius III de giften die vroeger aan de abdij van Mesen gedaan waren geweest door gravin Adela, de gemalin van Boudewijn met de schonen baard. Onder deze komt de Villa de Scotis: Noord- en Zuidschote.

Watou, in 1159, volgens Haigneré en O. Bled: ‘Watawa’ waardoor een Romeinse verbindingsweg liep is ontstaan, zegt Rubbrecht in de eerste tijd van het leenroerig tijdvak.

Vlamertinge, Flambertenges, villa de Flamertingha in 1055, had reeds een kapel, een altare, in de 9de eeuw. Daar ligt nog Dikkebus wiens naam meest van al aan een eenzame woestenij doet denken. In 961 (juist 200 jaar voor de keure van 1161), geeft graaf Arnold aan het kapittel van Sint-Donaas van Brugge, tienden en goederen gelegen te Thicabusca Tussen 1072 en 1080 bezit de abdij van Waten reeds een eigendom van 20 gemeten in Villa Thiggabusc en Thiggabusch staat vermeld op de kaart van Olivier de Vree zegt De Baecker.

Als de gelukzalige Idesbaldus in 1167 sterft is het een Dikkebusnaar die hem als 4de abt van ter Duinen opvolgt en hij was het die de 1ste abt aanstelde van Ter Doest.

In het cartularium van de abdij van Waten, dat loopt van 1060 tot 1090, en berust in de stadsbibliotheek van Sint-Omer, worden vermeld als getuigen Hugo, Renier en Roger van Loker. In 1119 tekenen als getuigen. Gualterus de Lochra en Lambertus de Renichels.

In 1127 sterft te Brugge met zijn meester Karel de Goede in de Sint-Donaaskerk, Wouter van Loker, de ‘senechal’ van de graaf. Zijn broeder ontsnapte met moeite. Karels kapelaan was Staas van Loker, en twee andere hofridders worden daar nog bij vermeld in het verhaal van Galbertus van Brugge; Hendrik en Walter van Loker.

Naderhand werden een ontelbaar getal akten ondertekend door mannen van dit heerlijk geslacht van Loker, de Locris, dat van groot gezag bleef bij Dirk en Filips van de Elzas en zeer waarschijnlijk zijn middeleeuws kasteel, domus defensabilis, had te Loker op de Galoye.

Wij hebben dus uit zekere bronnen lang voor het midden van de 12de eeuw, een levende streek met al de dorpen die er nog staan, in leven zien verschijnen.

We zijn in deze streek, niet langs de Leie of de Schelde of langs bijzondere Romeinsche heirbanen, waar dan de bijzonderste verzamelingen van woonsten lagen, maar vóór de 12de eeuw was deze leper-Poperinge streek reeds in villa’s verdeeld of landbouw-domeinen.

Daarnaast, daartussen, daarrond, kleinere ontginningen, ook nog wouden en moerassen die zeer langzaam na honderden jaren zullen verdwijnen. Meestal die dorpen daar, die in de 12de eeuw al bestonden, waren ontstaan en voortgekomen, uit de villa’s of dorphoven met een keten van landen en personen die ervan afhankelijk bleven.

Naast Edm. Poullet, Victor Brants en Gilliodts van Severen hebben bijna al de schrijvers over boerenstand en landontginnmg die dwaling opgenomen zooals b.v. Fr. De Potter en Jan Broeckaert, maar we menen bewezen te hebben dat het een historische ketterij is en dat die streek midden de 12de eeuw bij ver na geen onbewoonde, eenzame, eindeloze woestenij was. Een enkel dorp is dan slechts ontstaan: Woesten.

Achiel Six in ‘De Woestijn tusschen Ieper en Poperinghe en de Keure van 1161..’ herdrukt in 1932

Article Categories:
vergeten geschiedenis
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *