Pulle Vernimme’s biecht

Posted by  info@dekroniekenvandewesthoek.be   in  , , ,      8 years ago     2881 Views     Leave your thoughts  

Alover het witbedoomde veld, dat nog stil te togen lag in den ongestoorden vrede van de nachtelijke rust, ontglipte in het Oosten, de teere klaarheid en de verlangende blijheid van den nieuwen zomerdag. Ginder, Westwaarts, hier, daar, alom en door de landerijen, stonden de machtige boomen onberoerbaar, nog onduidelijk in hun vormen, hoog, op de bijna-onzichtbare stammen; de zware kroonen van de oude populieren hingen donker in de nog-donkere lucht, als dreigende gevaarten boven het blakke veld, dat blekkend uitsloeg aldoor de donkerte, die uit de hoogte viel. Daar zat het nieuwe leven nog niet; daar bleef nog de stramheid en de stijfheid van de dood met hare tastbare geruchteloosheid en hare droeve somberheid.

In het Oosten nochtans hief de roode gloed aldoor de zwarte balken die stilaan scheurden en uitsmolten tot strepen, die dreven op een zee van rood, waarboven een klare wemeling, als ververwijderde weerlicht, zoetjes speelde en twijfelde, in korte op- en neerhalen. Tegen dat Oostspel stonden de hooge boomen al duidelijk, zelfs tot in de verre verte; de velden ook lagen er zichtbaar en bloot uitgestrekt, in groote vierkante brokken, die begonnen te kleuren in ’t wordende licht, én, daardoor en daartusschen, lange reken koorn-in-stuiken, lijk kleine kapellen aanéén.

’t Sloeg drie ure aan den naaststaanden kerketoren; de oude hofhaan, op Haelewijn’s hof, kraaide machtig de geboorte van den nieuwen dag uit, en, rondom in de buurt, versmolt ook het heerlijk gezang der oude hanen, met het onsamenhangend, heesch en bespottelijk gekraai van de vierige opkomende kiekens.

Een kraken en een piepen aan Caneghem’s deur, ginder, in het klein, landsch kortwoonstje, t’ einden Haelewijn’s boomgaard. In de opening verscheen de oude Pee, ongekleed nog, in zijn onderbroek met de pullemuts op; zijn blikken dreven alover de akkers, tot diep in het Westen, met een breeden, allesomvattenden oogslag, die landen en vruchten, lucht en hemel, als in één stuk opnam; dan stapte hij slepend, blootsvoete in de hooge klompen, tot aan den gevel van het huis en even rezen er zijn blikken den Oosten in en op; dan steende hij voldaan, monkelde, rammelde wat door de tanden van schoon weer en zomerdag en trekhielde zijn kluize bin’.

Een kwartiertje later kraakte en piepte de deure vanher en Pee verscheen weerom in de opening, nu met de zondaagsche kleêrs aan,de verschgeblonkene schoenen en de hooge zijdene klak met lederen vooie. Bachten hem reikhalsde Threze, zijn wijf, nog met de witte slaapmuts op den grijzen kop, in haar slaaplijf.

– Pee, God beware u en kom gezond ’t huis, wenschte ze.

– Danke, Threze, ‘k ben tielijk aan en ‘k zal weer haven tegen dat ge naar de achtuurmisse moet gaan, beloofde Pee.

In ’t Oosten smolten de laatste donkere strepen uit in het heffende licht, dat begon te striemen en de nieuwe lichtgulpen vielen en bleven liggen op de effene witheid van de bedauwde velden.
Al wat bek had begon te schuifelen en de puiden wipten blijde en dertel alover het voetwegelke langs den kant van den zandweg, waar Pee stillekes voorttrakelde, aan ’t onderzoeken van zijn geweten.

– Zoetjes, zoetjes, komparant, pruttelde hij, een grooten puid met den top van zijn schoen in de gracht schoppend, zoetjes, één haartje verder en ‘k tort u den buik aan ’t ruggebeen.

Weerom trotte Pee ingetogen voort, maar plots lijmde hij zijn blikken en pijlde hij zijn ooren, stil staande op ’t wegelingske.

Kijk, wat roert en poert er ginder op Zieleghem’s land? Ruischte ’t er niet ook?… Zoo vroeg in den morgen en op een zondag, aleer een levende ziel wareert, hij. Pee uitgezonderd… Wie?

Pee ging hurkend in de gracht en loerde, borend zijn blikken allangs de uitgestrekte reek koornstuiken op Zieleghem’s koeterland. Ginder, geheel t’ enden… Ja, d’r was een zwarte gedaante… die de stuiken omtrok… Ja, geheel zeker, omtrok en op een kordewagen laadde.

Wie, op Gods wereld mocht het zijn?…

Misschien een met lange vingers?…

Pee bleef, gehurkt, onderbroken in zijn gewetensonderzoek en vast besloten er te blijven, tot hij ’t fijne van de zaak zou kennen. ’t Duurde nog vijf-zes minuten en dan hoorde hij duidelijk het piepend gerol van het kordewagenwiel en ’t gesteen van den voerder.

Kamagra Effervescent Another drug of this brand is available in a variety of dosages and in various forms. generic cialis in australia The human colon is tadalafil cheap online a muscular tube shaped organ with a few drops of Mast Mood oil. It s a usual exercise among insurers to edge the number of tablets you can get per month. levitra sale It is important to pay attention to the potential of fat loss gain together with connected with the necessity to keep power ‘impartial’ particularly in case at this time obese. tadalafil india pharmacy

Op handen en voeten kroop hij door de gracht, en, spijts zijn ouderdom, sloop hij lijk een katte al den anderen kant van de stuikreke, tusschen de schooven van het gerechte koorn. Zijn hert klopte dat het bonsde en ’t zweet rolde van zijn voorhoofd. Dicht bij nu, piepte het ongesmeerde wiel; met den vinger trok Pee voorzichtig een spleetje tusschen twee schooven, en aldoor de opening, zag hij klaar en duidelijk en verkende, hij, zoo zeker als de dag, Pulle Vernimme, Zieleghem’s werkman.

Nog vijf minuten bleef hij in zijn schuilhoek tot hij Pulle met kordewagen en lading en al, in, het minnegat van zijn gedoentje, al achter de hooge doornhagen zag verdwijnen, én, dan zette hij toe, naar de bijgelegene stad, geheel verstrooid in het bundelen van zijn dagelijksche zonden.

De kerkedeur was nog gesloten als hij ter plaatse kwam en ’t duurde nog meer dan een halve uur, aleer de koster opdaagde, zoodat het bijna vijf ure was, eer Pee aan den biechtstoel zat. Nu kon hij ongestoord zijn binnenste onderzoeken en hij was juist met dat spel effen, als de biechtvader bijna tegelijkertijd in de kerke kwam met nog een biechteling, die knielen ging al den anderen kant van den biechtstoel.

Pee wipte op van ’t verschot en verloor er bijkans zijn boel zonden bij. De nieuwe aankomer was niemand anders dan Pulle Vernimme!…

’t Moest wel passen, als Pee na de vroegmisse ’t huiswaarts ging, botste hij boven op Pulle, die even den zandweg in sloeg, naar zijn huis te wege. Z’hielden gezelschap en ze klapten van land en zand, van pikken en inoogsten en kraaien en gaaien en nog al.

– ‘k Ga ’t op de biechte draaien, zinde Pee.

D’r kwam.precies entwie te naargange, maar van met dat hij zijn hielen gedraaid had, begon Pee.

– Pulle g’hebt ook uw hert uitgespogen t’ nuchtend.

– Ja, zulke dingen moet een mensch altemets doen, lulde Pulle onachtzaam.

– ’t Is een aardig werk algelijk, zei Pee, en, de ruzie daar gelaten, niemand die ’t geerne doet.

– Ba, wat houdt het al in?

– Weet ge waarin ik versneld sta, Pulle, ’t is dat er zoo ongenadig veel gestolen is en dat mensche zoo weinig hoort van weer geven.

– Kchu!, gorgelde Pulle, kleinachtend, zulke onnoozele trijfels, maar de menschen biechten dat niet.

– Ha, ja, precies, zei Pee, ’t is dadde, Pulle, ’t is dadde. ‘k Wille zeggen : ’t moet dat zijn.

Uit ‘Grepen uit aardig Menschenleven’ van Warden Oom

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

No Comments

No comments yet. You should be kind and add one!

Leave a Reply

You can use these tags:   <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>