Anno 810. Dit jaer heeft eene vreeselyke koeypest door geheel ons land gewoed; en uyt […]
Anno 1178. Ontrent ’t eynde van january is’er zoo overvloedige sneeuw gevallen, dat die schielyk […]
Als Allerzielen zachte begint, volgt er al zere regen en wind.
November is de kleinzeune van september, de zeune van oktober en de voader van de winter.
Na de lange winter verzuchten de mensen naar de eerste deugddoende lentedagen. Ze zijn er nog schaars en daarom worden ze zo zorgvuldig opgeteld.
De vroegtijdige vorst maakt het gebrek aan water zoveel te gevoeliger, nu meer dan ooit wordt onze bevolking gewaar wat het betekent er het zo noodzakelijk water er ver weg van huis te moeten bijhalen door de koude.
1295. Den zomer was zeer vrugtbaer, zoo dat een menigte oude graenen, die men uyt vreese van oorlog bewaerd had, wierden op de mesthoopen geworpen, om de schueren met nieuwe te vervollen.
De winter is nat, winderig en zonder grote vorst geweest. Op 22 februari, dag van de meeste koude was de barometer 7,5 graden beneden 0. De meeste hitte, op 24, 25 en 26 augustus, was 28 graden boven 0.
Petrus Scriverius verhaalt in zijn Hollandse, Zeelandse en Friesse Chronycke dat er in 1080 zulke strenge vorst heerste dat daardoor de meren en de rivieren in de Nederlanden zo hard toevroren dat Dirk V, graaf van Holland, op het ijs van de Rijn tweemaal slag leverde aan de Friezen, bij dewelke de Friezen 10.000 mannen verloren.
Spreken we dus een beetje over de strengste winters die de mensen ooit hebben geplaagd. Het schijnt dat voor vele eeuwen de gemiddelde temperatuur van de koudste maand van het jaar vijf of zes graden lager was dan tegenwoordig.
’t Nazomerken van Allerheiligen en kan voor den winter niet beveiligen. (De nazomer, of S. Michielszomer.)
Sinte Marlijn | vuer en warme wijn!
De misse van sinte Merten brengt ons den winter dikwils herte.
Daar staat ievers aangetekend dat het, op den 29 januari 1709 de koudste dag van al was. Het vroos zo straf dat voor Antwerpen de Schelde met een dikke laag ijs toegevrozen was, en dat de mensen langs de strate van de koude dood vielen.
Er waren, men weet het genoegzaem, geene bestendige legers in dien tyd, maer de gilden en ambachten oefenden zich vrylyk in het wapengebruik, en er bestonden wapengilden (confréries militaires) in byna al de groote steden van Vlaenderen. De overheden waren de dekens der gilden, en al deze wapenbroeders waren goed uitgerust en allerrykst gekleed: de eene in het blauw, de andere in het gheel, vele in het wit met een rood kruis, kleeding die van den kruisvaerderstyd overbleef.