Op een toonbank, in ‘De Zwane’ Zie ‘k een koopren vuurpot staan, Blinkend, lijk een […]
De rechterkant van de torpedo werd door het linkerwiel van de vrachtauto gevat en gans ingebeukt, terwijl deze laatste, met naar rechts te willen zwenken, vlak op de hoekmuur van de ‘Café de la Charente’ botste.
De herberg is de grote school van het zedenbederf. Het is daar dat de jongeling, die nauwelijks de schoolbanken verlaten heeft, het eerst en het meeste slechte klap hoort, het is daar dat hij de lichte vrouwspersonen tegenkomt die hem zijn eerlijke schaamte doen verliezen.
Het ware leugenachtig mijn stadsgenoten van vóór de eerste wereldoorlog met alle deugden Gods te overladen of hen van alle zonden vrij te pleiten. Het tegendeel zou nog onrechtvaardiger zijn. Hun verdiensten wogen ruimschoots op tegen hun onhebbelijkheden.
Het was in de andere oorlog, een nicht van mij die betoverd geweest is, nè. En zij hielden café en ’t was een hofstede. En er gingen daar regelmatig bezoekers alzo, nè, om pinten te drinken en al. En er was daar een wijf dat alle dagen ging achter melk. En op een zekere dag, zij had chocolade gegeven aan haar, om op te eten.
En Karel, een der laatsten van dit eigen ras, een sperke van Gezelle in zijn ziele, een zwaai van Noorders were in zijn woorden, een klop van deze met zweet en bloed gedrukte aarde in zijn hart. Karel, een schone vent, zeiden we. Een kop! Een West-Vlaamse kop. We salueren!
Onderstaand verhaal vonden we in een tijdschrift dat de naam draagt Durendal. In de jaargang van 1903 verscheen er onder de titel ‘Le Gris de Poperinghe’ onderhavig verhaal. Bizar, dat wel. Maar waarom juist Poperinge? We weten het vooralsnog niet. Heeft het wel iets te maken met Poperinge, behalve zijn titel?
Een moordpoging gepleegd door een 20-jarige jongeling op een herbergierster uit de Pottestraat heeft hier zaterdagnamiddag de bewoners van deze wijk in opschudding gebracht.
– Beter één biertje aan de bar, dan tien in de krat
– Goede wijn….is nog geen bier!
– Drinkt nooit zonder dorst, kust nooit zonder lust
Ik zie mij aan de dikke pol van mijn grootvader samen naar een motorbal gaan. Dat was geen dansbal, maar een (voet)balmatch tussen motorcrossers op het veld van de Blue Star op de Abeelseweg. Ik herinner me hoe die motorduivels zo fel tekeer gingen en de ‘knoape’ van het plein daarna zo kwaad was omdat ze – zoals hij voorspeld had – “heel ’t pling aan de kloaten hadden gereden.”
O’m kleene woar’n leerd’n m’eest drinken en achternoars oek eten.
Doarom meugen’n m’om ouder zyn dat drinken nooit vergeten
Ik dank eveneens enkele van de oudere inwoners die me hielpen het geheugen wat op te frissen, en heel speciaal Martha Brel. Blijven er thans nog twee herbergen voor 602 inwoners (1978), voor de eerste wereldoorlog waren er niet minder dan zesentwintig voor 1009 inwoners (1912) of een café voor 39 inwoners! Men begrijpt al vlug dat geen enkele uitbater met zijn zaak een deftig bestaan kon leiden. Inderdaad, de dorstigen laven mocht dan nog een werk van barmhartigheid zijn: voor de meesten zal de verdienste van de herberg slechts een welgekomen aanvulling geweest zijn van het inkomen als landbouwer, smid, metselaar, slager, schoenmaker, loonarbeider, enz.
Herbergen in Zonnebeke Volgens wijlen Jozef Dehouck waren de best beklante herbergen op het dorp […]
Alidoor Savooie wos garde gerocht te Diksmuude. ’t En wos niet deur zijn groote slimmigheid, […]