Boertje Pé, die op een klein gedoenselke woonde, kwam zijn vrouw te verliezen. Ze was nog niet koud, toen meneer de pastoor reeds ten huize kwam.
Boertje Pé, die op een klein gedoenselke woonde, kwam zijn vrouw te verliezen. Ze was nog niet koud, toen meneer de pastoor reeds ten huize kwam.
Dag, parochiaan Pé, gij komt uwe brave vrouwe te verliezen. Troost u nochtans, zij zal voor u daar boven bidden en alles zal zoveel te beter gaan …. En …. Hoe is ’t? …. Gaat gij haar schone doen begraven? …. ’t Is toch het laatste dat gij voor haar kunt doen. ‘k Zou dat geern genoeg doen, mijnheer pastoor, maar ‘nen uitvaart, dat kost zo schrikkelijk veel geld en ik heb er zo weinig … De ziekte van Koba heeft mij geheel plat gesteld; tenzij gij uit oude kennis voor niet…..
De kerk moet haar rechten hebben, boer, en ik nog; ik kan niets afkomen van den tarief. … Verkoopt een van uw twee koebeesten, dit zal u in staat stellen Koba ordentelijk te laten begraven; dit zal u geluk bijbrengen en gij zult welhaast een andere koe hebben.
Ehwel, meneer de pastoor, ‘k zal doen wat gij zegt; ik zal een van beide mijn koeien verkopen en het geld dat ik er voor ontvang zal ik voor de lijkdienst geven.
De pastor zag dat de koe wel 400 frank waard was en stemde dadelijk toe, met de voorwaarde dat zijn koster naar de markt moest meegaan om het geld te ontvangen.
En Koba van boer Pé werd met een schone uitvaart begraven. De vrienden en geburen stonden niet weinig te kijken over zulk een pracht; de pastoor had nog nooit zo luid gezongen.
Enige dagen daarna vertrok Pé naar de markt van de naburige stad met zijn koe en de koster. Pé droeg in een zak een schone haan.
Op de markt gekomen, stelde Pé zijn koe en ook zijn haan te koop.
Hoeveel voor uw koe? Twee frank.
Twee frank?
Ja.
Hewel, z’es verkocht, uw koe ….
Ja maar, er zijn condities: ik verkoop maar de koe als men de haan, die ik hier heb, mee koopt.
En hoeveel vraagt ge voor uw haan? Vierhonderd frank.
De koopman begon te lachen, betastte nog eens de koe, en ziende dat er een wezenlijke bate aan de koop te doen was, sloeg hem toe en zegde al lachende.
Neem, boer, daar zijn 400 frank voor uw haan en 2 frank voor uw koe … Die twee frank zijn de mijne niet, het is de koster hier die ze moet ontvangen.
Toen de koster terugkwam, kon den pastoor hem niet geloven. De koster zwoer bij hoog en bij laag dat het zo was.
’t Is zo waar, meneer Pastoor als dat ik hier sta. ‘k En hen de koeien nog nooit beterkoop geweten, maar d’haans waren schrikkelijk duur…..
–
Uit ‘De Toekomst’ van oktober 1875 – www.historischekranten.be –