Het was in de andere oorlog, een nicht van mij die betoverd geweest is, nè. En zij hielden café en ’t was een hofstede. En er gingen daar regelmatig bezoekers alzo, nè, om pinten te drinken en al. En er was daar een wijf dat alle dagen ging achter melk. En op een zekere dag, zij had chocolade gegeven aan haar, om op te eten.
Het was in de andere oorlog, een nicht van mij die betoverd geweest is, nè. En zij hielden café en ’t was een hofstede. En er gingen daar regelmatig bezoekers alzo, nè, om pinten te drinken en al. En er was daar een wijf dat alle dagen ging achter melk. En op een zekere dag, zij had chocolade gegeven aan haar, om op te eten. En dat kind had dat opgegeten.
En de dag erop komt ze niet goed, kwam ze ziek. En zij lag daar en ze kon niet meer roeren, helegans lijk lam. En zij ermee naar de paters gekomen. En de paters hebben erover gelezen, en stijf, stijf, stijf erover gelezen dat ze, gauw, dat ze helemaal zweetten en deden ervan nè!
En in ’t weerkeren – ze waren toen nog met de voiture, – lijk of dat doen de mode was, né – en in ’t weerkeren, als zij naar huis kwamen ermee, kwam er altijd schuim uit haar mond, alzo, altijd reke. Een nog onbeweeglijk nè.
En ze at niet en ze dronk niet, niemendal. En ze waren toen naar huis gegaan ermee. En ze heeft daar nog alzo drie of vier dagen alzo gelegen, onbeweeglijk en niet eten of niet, nè. En ze zijn toen weer gegaan naar de paters ermee.
Ze zeien dat ze nog een keer moesten weergaan. En zij hadden nog een keer weer ’t zelfde gedaan, erover gelezen en gedaan. En ze zijn weer naar huis gegaan ermee. En nog een keer juist ’t zelfde lijk in ’t weerkeren, nè.
Altijd reke schuim dat uit haar mond kwam en al te gader. En als zij toen, nog een keer juiste hetzelfde, naar huis gegaan zijn ermee, nè, zij lag daar. En achter een dag of twee, drie, begon ze een beetje zich te verroeren, alzo.
Ze is stilletjes aan, toen, hersteld, maar lang, lang gedrenteld, tot ze acht of negen jaar oud was, altijd de ene ziekte achter de andere gehad, al de plaagjes die er waren.
En dat vrouwmens, er was daar een schieting een keer ook. In de parochies, dat is alzo; ’t is café, ’t is boerderij en er was daar ook schieting. En haar vent, van dat vrouwmens, hij schoot de oppervogel. En ze ging ze halen, nè, om een pint te drinken ermee, nè, om dat een keer te vieren, nè.
En ze kon daar niet binnen, nè. En zij hadden medailles mee gehad van de priesters en ze moesten dat onder al hun zullen steken, van heel ’t huis, alzowel bachten de poort van voren, in de private plaats, overal.
En ze kon niet binnen nè, ‘k heb dat altijd horen vertellen. Tante heeft dat honderd keer verteld. En ze gingen ze gaan halen, nè, en geen avance, nè: ze kon niet binnen. Ze heeft daar nooit een stap meer kunnen binnen zetten.
En daardoor hebben ze toch kunnen besluiten dat ’t van haar was, dat zij de toveres was. Zo, ze zeiden toen toveres ertegen, nè. ’t Is waar wè. Tante heeft dat honderd keer verteld. Ze heeft nooit een stap meer kunnen binnen zetten, nooit meer kunnen gaan achter melk, nooit meer.
Ja, en ik weet toen niet, ‘k geloof wel, maar ‘k weet dat niet; als ze dood was, dat ze boeken gevonden hebben bij dat vrouwmens. Ja, toverboeken. Ja, ‘k weet dat geen zo juist meer, wè, maar ‘k weet, ‘k tink me wel dat tante zei, als ze dood geweest is, dat ze heel haar huis onderzocht hebben en dat ze boeken gevonden hadden waarmee ze toverde.
En ze heeft nog gevallen gedaan, wè, in de parochie. Maar ‘k weet dat niet meer, wè. Maar dit, omdat dit ons interesseerde. En ‘k heb nog portretten van onze Iolène, nè, waar dat ze erop staat, dat ze alzo ellendig is, nè.
En ’t is zulk een schoon meisje gekomen, later, zulk een snelle, nè, waar ze alzo stond, zulk een snel meisje. En ze hebben stijf gepeinsd dat ze ging dood gaan, maar bah ja. En ze roerde niet meer, noch eten, noch drinken. Onbeweeglijk daar liggen, lam geslegen, nè.
’t Is algelijk raar, nè. Maar tante heeft dat duizend keer verteld, nè. En nooit een stap meer heeft dat vrouwmens daar nog kunnen binnen zetten. En de paters – en ’t waren de paters die nu nog, van Sint-Sixtus – nè, zij hadden al medailles meegegeven die gewijd waren; en ze zeien: ‘je moet onder al je zullen van de deuren medailles steken. Zo, dat vrowmens gaat niet meer kunnen naderen van je deur!’ En ’t was alzo, ze is daar nooit meer kunnen binnen gaan.
–
Uit ‘Een compendum van heksensagen uit het arrondissement Ieper’ van Frans Ramon uit 1975