banner
dec 13, 2018
2665 Views

Vuile en ombetamelijke liedekens

Written by

Het volksonderwijs, door Karel de Grote ingericht, was reeds in de 9de eeuw in de handen van de kerk overgegaan, terwijl het door de burgerlijke overheid veronachtzaamd werd. Zo staat de oudste Roeselaarse volksschool, die voor de eerste maal in 1152 wordt vermeld, onder het oppertoezicht van de abt van Zonnebeke.

banner

Volksonderwijs in Roeselare

Het volksonderwijs, door Karel de Grote ingericht, was reeds in de 9de eeuw in de handen van de kerk overgegaan, terwijl het door de burgerlijke overheid veronachtzaamd werd. Zo staat de oudste Roeselaarse volksschool, die voor de eerste maal in 1152 wordt vermeld, onder het oppertoezicht van de abt van Zonnebeke. Het is waarschijnlijk deze school die zich, volgens de latere stadsoorkonden, in de Kromme Winkelstraat bevond: ‘Jnt keerhof ande mandre bachterschole ande varwersbrugghe’, en dan als ‘stede scole’ of ‘Stadsschool’ stond bekend, want, toen de kerk, in het begin van de 12de eeuw aangeboden had overal scholen op te richten, was er weer samenwerking tussen de openbare besturen en de kerk tot stand gekomen.

In 1538 was het schoolhuis bewoond door Isabelle Vlamyncx: ‘betaelt bij laste van den voorn. heeren yzabeele Vlamyncx ouer de huushuere van hueren huize, daerinne datmen de scole houdende es,… xv lib. xij s.p.’; en in 1539 werd het met leem bestreken: ‘betaelt van een voer leems omme de scole mede te plaesterene’.

Het was reeds gedeeltelijk als ‘kostschool’ ingericht, waar de kinderen in ‘koetskens’ sliepen: ‘betaelt maerten van massenhove lvij voeten bert om jnne de scole te … vermaecken de kinderen coetskins’.

In het laatste kwart van de 16de eeuw had deze school opgehouden te bestaan, want in de Stadsrekening van 1592 stond zij nog alleen als voormalige school opgegeven: ‘daer vertyden de scole op ghestaen heeft west an tcromme wynckelstraetkin de stede competerende’. In 1646 was ze in brouwerij veranderd: ‘erfve ende materialen eertijts de schole nu brauwerije opde westzijde vande crommewinckelstrate’.

Van ouds werd ook school gehouden in het Roeselaarse gasthuis in de Zuidstraat. Dat gebruik moet echter later verdwenen zijn, want, toen vernomen werd dat een juffrouw er, van 1510 tot 1519, had les gegeven zonder daarvoor de nodige toelating te hebben bekomen, werd zij ter verantwoording geroepen: ‘betaelt hr Jan de Vinc, presbytre ende notaris, van den instrumente te makene nopende de scole, hoe dat mejuffer van den hospitale verkende, datse x jaer lanc scole ghehouden hadde zonder eenich consent te halene an h Anceel Veranneman ofte van hem te hebbene, omme de stede huer daermede te vermoghen ghehelpene, eist noedt, int proces, xxvj s.p.’.

Enige jaren later nochtans werd door de stadsoverheid weer bij de oude traditie aangeknoopt, en weer werd het onderwijs in het hospitaal toegelaten, zoals het in vroegere tijden was geweest: in een akte van 1546 spreekt de stad over ‘jonghe kinderen die ghestelt [zullen] worden Jnt hospitael der voorn. stede omme ghejnstrueert te zyne ende dewelcke vanden hospitale de zelue jonghe kinderkins zullen mogen jnstrueren als zij voortyts ghedaen hebben’.

In het begin van de 16de eeuw moet er te Roeselare een nieuwe school zijn ontstaan, welke zou gestaan hebben langs de straat die, vanaf diezelfde tijd, naar haar, ‘Schoolstraatje’ werd genoemd. Verwonderlijk mag het heten dat de naam van de straat ontelbare malen in de meest verschillende stadsoorkonden voorkomt, terwijl de school er zelfs niet éénmaal wordt vernoemd, waaruit dan logisch gezien mag worden besloten dat die inrichting zeker geen stadsschool was. Intussen wordt thans algemeen aangenomen dat het oude trapgeveltje van het huidig klooster der Grauwe Zusters, dat op de Grote Markt uitgeeft, het enige overblijfsel van die school zou zijn, en dat het wapenschild, ingemetseld in de muur naast de ingangsdeur van de kapel van de Grauwe Zusters, afkomstig zou zijn van diezelfde school en behoren aan de gemalin van Colard van Halewyn, Burggraaf van Roeselare (1482-1528), die de inrichting zou beschermd en begiftigd hebben.

Een ‘nieuwe schole’ duikt op in 1576. Het is weer een stadsschool, die op het Hazeltplein gevestigd is: ‘jn tstede schoele thuus upden hazelt’. – Een volgende school werd in 1644 door de stad op de hoek van Wallenstraat en Vrouwenstraat aangekocht: ’t’huys ende erfve ghestaen ende gheleghen op de noortzijde van t’hof vande pristeraige van weghen de zelve stede ghecocht … tot t’ghebruyck vande schoole’.

Deze derde stadsschool is tot op het einde van de 19de eeuw blijven bestaan. – In 1749 staat er een school vermeld ‘in angulo oppidi sub jurisdictione D. Comitis de Rumbeke’. Die was derhalve gelegen in het schependom, maar onder het gezagsgebied van de graaf van Rumbeke, ttz. onder de heerlijkheid van de Hazelt. Was het wellicht dezelfde als degene die hierboven werd genoemd?

Het toezicht over de Roeselaarse scholen werd uitgeoefend door een geestelijke ‘scholaster’, die daartoe door de abt van Zonnebeke werd aangesteld. Op 28 September 1546 kwam er tussen de abt van Zonnebeke en de stadsmagistraat een ’transactie’ nopens de ‘scholastrie’ tot stand, ‘waervan de presentatie competeert in alle voorvallen aen Burghmeestre ende schepenen der stede van Rousselaere ende de collacie aen mijn Heer den Prelaet van Zonnebeke’.

In 1538 kreeg de scholaster. 36 pond parisis ‘voor zyn pensioen van tonderhouden vande scole’ ; in 1547 kreeg hij 48 pond, en in 1577 was dit pensioen tot 96 pond gestegen. Deze loonsverdubbeling was noodzakelijk geworden door het feit dat sommige scholasters, zoals Lieven Boone in 1551, hun beklag deden over de geringe wedde, en zich, wegens sommige grote onkosten, verplicht zagen van de stad een hulpgeld af te smeken. De magistraat schonk Lieven Boone 36 pond parisis ’tzynen vertreckene mes dat hij hem zeer beclaechde van’ groote oncosten by hem ghedoocht ende ‘Iettel winninghe’.

Naar verhouding was de wedde van de schoolmeester al even gering als deze van de scholaster, en hoewel de ‘scoolmeester, die hier ter stede de scole hout’, van de stadsoverheid verscheidene blijken van waardering mocht ontvangen en ‘eenen kerle’ ten geschenke kreeg ‘omme dat hij de kinderen van der stede soude te bet (ten beste) leeren’, beliep zijn jaargeld in 1498 niet meer dan 6 pond parisis; in 1632 was het evenwel tot ‘j-xliiij p.p.’ (144 pond parisis) gestegen.

Toen de Stad in 1752 vaststelde dat er ‘diversche eerlijcke borghers zijn, nochtans onvoorzien van middelen om hunne kinders te doen leeren’, werd aan de schoolmeester een onderstand van 15 gulden verstrekt, waarbij deze zich verplicht zag aan zes kinderen kosteloos onderricht te geven.

In 1778 werd de wedde van de schoolmeester op vier stuivers per maand gebracht om de kinderen te leren spellen en lezen, zes stuivers om ze te leren schrijven en lezen, en acht stuivers om ze te leren schrijven en lesen frans en vlaems’.

In deze oude Roeselaarse scholen werden de kinderen vooreerst de voorschriften van godsdienst en goede zeden ingeprent; ze leerden lezen, schrijven en rekenen; ze werden vertrouwd gemaakt met de beginselen van het Frans en het Latijn; ze leerden, de muziek en de voordracht, in het Vlaams en het Latijn! Door de stadsoverheid, ‘genegen zijnde om de kinderen te zien Ieeren lezen en schrijven, vlaemsch en fransch’, werden het Vlaams en het Frans op de ereplaats gesteld, zoals ook blijkt uit de bewoordingen waarmede, op 8 Juni 1778, door haar, langs de ‘Gazette van Gent’ een nieuwe onderwijzer werd aangevraagd: ‘degenen, die bequaem zyn om wel te leren cyferen, lezen en schryven de Vlaemsche en Fransche taelen, wezende van goed gedrag en religie, kunnen hun presenteren’.

In datzelfde jaar werd door de stadsmagistraat een nieuw schoolreglement opgemaakt, waarbij voorgeschreven werd dat de meester zich altijd eerlijk en onberispelijk zal hoeven te gedragen; de jongens en meisjes, die hij in de klas van elkander zal gescheiden houden, zal hij onderwijzen in ‘godvruchtigheydt, goede zeden ende manieren,… spellen, lesen, schrijven frans en vlaems, leggen en cijfferen, brieven schrijven, boekhouden’ ; hij zal geen ‘schandaleuse woorden’ spreken en de leerlingen geen ‘suspecte boecken’ in handen geven; hij zal ze ‘straffelick verbieden te vloecken, sweiren, onsuijvere woorden te spreken, te singen vuijle en onbetaemelicke liedekens, vuijle refereijnen en dobbele worden te seggen en spreken, kaertspel, oock het swemmen, als wesende schandaleus ende periculeus’; hij zal hen verbieden op zon- en heiligdagen, tijdens hoogmis, sermoen, catechismus, vespers en lof, ’te kaetsen, spelen, bollen ofte rollen ofte sien doen op straeten en herberghen’.

De tucht werd in de Roeselaarse scholen met grote gestrengheid gehandhaafd. Zoals in die tijden overal gebruikelijk was, zullen ook hier de hand, de voet, de lat en de roede de wetenschappelijke vorming van de kinderen hebben verzekerd, doch, toen daartegen de volksgeest in opstand kwam, werd de meester de lijfelijke bestraffing verboden ‘met haestigheijdt ofte in colere, slaen op thooft, schippen, of straffelick stooten, waer door ghesicht, gehoor ofte eenigh ander lidtmaet in perikel soude sijn van gecrenckt te worden ofte merckelick te lijden’.

Het tuchtreglement was niet alleen in het schoollokaal van kracht, ook op straat stonden de kinderen onder het toezicht van hun meester; deze moest de kinderen, jongens en meisjes gescheiden, na de klas naar huis doen terugkeren ‘sonder geroep ofte getier, noijt langst het kerckhof’, en in de winter, na de avondlessen, moest hij. ze ‘in stilte … achtervolgen om te sien ofte sij naer huijs gaen ofte hun gedragh te bemercken’.

Naast het officieel onderwijs is, in latere tijden, het onderricht grotendeels in de handen van priesters en kloosterlingen overgegaan. In 1642, weinige jaren na hun aankomst te Roeselare, openden de paters Augustijnen er een college, waar zij zouden houden ‘Latijnsche schole naer behooren, ende al sonder loon’.

En waar reeds in 1661 sprake is van een ‘reparatie gedaen ande Vlaemsche ende latynsche Schoolen’, lieten de paters in 1751 een nieuw Latijns college oprichten, op de plaats waar zich nu het Belvédère bevindt. Dat de studie van de Latijnse taal er geen ijdel woord was, wordt bewezen door het feit dat het gedeelte van de oude Houtmarkt, dat zich vóór het nieuwopgerichte Latijns college bevond, door de Stad in 1761, in ruil voor een stuk grond ten westen van de ‘Nieuwe Straat’, aan de paters Augustijnen werd afgestaan ‘voor eenen eeuwigen area … vrij van stadtslasten ende grondtrenten’, overwegende ‘dat het noodigh was tot leeren van de latynsche taele dat de studenten eenen besonderen area souden hebben om op de speeldaegen bijeen te spelen ende saemen latijn te leeren spreken, jngevolghe diffrente vertooghen ten dien eijnde gedaen, soo door sijne hooghweirdigheijt den bisschop van Brugge, door de eerweirdighe paters augustinen deser stede ende andere persoonen genegen tot welstant van de studien’.

Elk jaar werden dan ook aan de bekroonde leerlingen de mooiste prijzen gegund door de stadsmagistraat, ‘door welckers mildheijdt de jaerlijcksche prijsen worden uytgedeelt’. In 1797 uit hun klooster verdreven, namen de later teruggekeerde paters Six en Doom de leiding op zich van de kostschool, die aldaar slechts van 1803 tot 1805 zou bestaan.

In 1678 openden de Grauwe Zusters of ‘Nunnegis’, volgens overeenkomst met de stad, een school om er de meisjes ’te instrueren in deuchdelijcke manieren, fransche taele, ortographie, ende alle andere hantwercken’. Voor de minder gegoede meisjes werden er later, in de ‘Vlamsche Schoole’ ook Vlaamse leergangen ingericht.

In 1791 vroeg de Stad aan de broeders der christelijke Scholen van St. Omer in Frankrijk of zij zich te Roeselare wilden komen vestigen, doch daar de Assemblée Nationale de France nog geen beslissing had genomen omtrent hun ambtsuitoefening in Frankrijk, moest de aanvraag onbeantwoord worden gelaten.

Op 27 Mei 1806 werd in het voormalig klooster der paters Augustijnen een ‘Klein Seminarie’ geopend, onder het bestuur van de paters van het geloof, die weldra door seculiere geestelijken werden vervangen. Ingevolge een keizerlijk decreet werd het gesticht op 29 Juni 1812 gesloten, en eerst na de val van Napoleon kon het, op 14 Juni 1814, worden heropend.

Tijdens de vereniging met Holland werden, bij besluit van koning Willem I van 14 Juni 1825, de bisschoppelijke scholen afgeschaft, en het college werd op 2 December 1825 in een Franstalige ‘kostschool’ veranderd. De Latijnse klassen konden eerst in 1830, kort vóór de verdrijving van de Hollanders, hun oude bedrijvigheid hervatten.

In 1838 werd aldaar ook een ‘normaalschool’ ingericht, die in 1846 naar Torhout zou overgebracht worden. Door toevoeging van een leergang in de wijsbegeerte was het gesticht, vanaf 1849, in de ware zin van het woord, een ‘seminarie’ of kweekschool voor toekomstige priesters geworden, terwijl daar de jongelingen uit het bisdom Brugge, die zich tot het priesterschap voorbereidden, hun eerste opleiding ontvingen, om ze daarna aan het Groot Seminarie te Brugge te gaan voleindigen.

Deze afdeling werd echter op 1 Januari 1953 naar Brugge overgebracht en met het groot seminarie verenigd. – Aan het gesticht dat thans, naast het lager ‘St. Michielsgesticht’, de volledige leergangen van de oudere en nieuwere humaniora, benevens een land- en een tuinbouwschool bezit, leraarden Guido Gezelle (1854-60) en Hugo Verriest (1867-77); Eugeen van Oye, Karel de Gheldere en Edmond van Hee zaten er op de banken; Albrecht Rodenbach, Amaat Vyncke en Constant Lievens deden er hun studies, en Mgr. Roelens, missiebisschop in Belgisch Congo, kreeg er zijn eerste vorming.

Bovenin het Belvédère, waarop thans bij feestelijke gelegenheden de vlaggen wapperen, bestond in de 19de eeuw een ‘donkere kamer’, waar men op een soort glazen tafel, al naargelang de gezichtshoek waarop zij door de operator werd ingesteld, in filmische opeenvolging het leven en de beweging, die zich in deze of gene straat van Roeselare ontrolden, kon gadeslaan.

In de jaren 1860-67 togen een aantal studenten uit het klein seminarie als ‘zouaven’ naar Italië om er de pauselijke rechten te verdedigen. Heldhaftig was er hun strijd, en vooral te Castelfidardo en bij de Porta Pia hebben zij hun schoonste lauweren mogen oogsten. Bij hun terugkeer richtten 0. d’Hondt en A. Vyncke in 1867 in het gesticht het ‘Zouavenkorps’ in. Thans hebben de oud-leerlingen van de moderne humaniora een bond gesticht, door welks zorgen sinds 1948 het blad ‘De Heraut’ wordt uitgegeven.

In 1819 openden de Zusters van de H. Vincentius à Paulo in de Brouwerijstraat een school om er ‘arme kinderen te onderwijzen’. – In 1867 werd in de Kattenstraat, onder de leiding van de ‘Broeders der Goede Werken’, een vrije school geopend, die in 1880 door de ‘St. Michielsschool’ werd vervangen.

Op 17 Juni 1879 openden de Zusters van Liefde een schooltje in de Damberdstraat; in 1882 richtten ze de niet betalende St. Jozefschool, en in 1889 de betalende H. Margarethaschool op. In de loop van de 19de eeuw werd nog het ‘Houtmarktschooltje’ op de Houtmarkt ingericht, en de school van Felix Coussens, die op de hoek van het de Coninckplein werd gehouden.

Op 23 Oktober 1913 tenslotte legden de Broeders der Kristelijke Scholen de eerste steen van het ‘H. Hart-juvenaat’ waar, tot 1935, ook lager onderwijs aan de Roeselaarse jeugd werd verstrekt; in 1924 openden ze een nieuwe school langs de Mandellaan.

Thans (in 1955) bestaan er te Roeselare 15 bewaarscholen: 1 stadsbewaarschool en 14 aangenomen. In 23 scholen wordt lager onderwijs verstrekt. Er zijn drie gemeentescholen voor jongens: nr. 1 in 1863 in de Leenstraat ingericht en vóór enkele jaren naar het Arsenaal overgebracht, nr. 2 sedert 1893 in de Schoolstraat en na 1918 naar de Bruggesteenweg verplaatst,.

Nr. 3 sedert 1902 in de 0. L. Vrouwstraat. Er is een gemeenteschool voor meisjes in de Kokelarestraat. Verder beschikken de jongens over de Spanjeschool, die van 1835 tot 1879 als ‘Armenschool’ eigendom van de ‘Armendis’ was, van 1879 tof 1898 gemeenteschool, en sinds 1898 aangenomen school; – de St. Michielsschool die aangenomen werd in 1884; – het aangenomen St. Michielsgesticht in het Klein Seminarie; – de aangenomen Broederschool langs de Mandellaan; – de aangenomen St. Áloisiusschool, sedert 1928 op de ‘Meiboom’; de aangenomen St. Jozefschool, sedert 1937 in de Tulpenstraat, en de nieuwe St. ‘Vedastusschool, sinds 1954 langs de Menenheerweg.

Er zijn tien aangenomen scholen voor meisjes. De Grauwe Zusters bedienen sedert 1691 de school in de Nonnenstraat, sedert 1889 de school in de Cichoreistraat, sinds 1913 de H. Hartschool in de Stokerijstraat, en sedert 1952 de nieuwe school in de Hondsbroekstraat. De Zusters van de H. Vincentius à Paulo bedienen sinds 1820 de ‘Borgerschool’ in de huidige Rodenbachstraat, sedert 1901 de ‘Mariaschool’ in de Nijverheidstraat, sinds 1928 de school van de H. Theresia van het Kindje Jezus in de Hammestraat, sedert 1939 de Ste. Elisabethschool in de Seringenstraat, en sedert 1877 de gemengde aangenomen ‘Ruiterschool’. De Zusters van Liefde bedienen de twee bovengenoemde scholen op het ‘Hof van ’t Henneken’, en sinds 1954 de school van de H. Familie in de Acaciastraat.

Het middelbaar onderwijs voor jongens is ingericht in het klein seminarie met oudere en moderne humaniora; in de vrije middelbare School met moderne humaniora sedert 1935, en in de rijksmiddelbare school die, vanaf 1938 eerst in de ‘wereldlijke school’, en sinds 1952 in een nieuw gesticht langs de Hugo Verrieststraat ondergebracht werd.

De meisjes studeren aan de school van de Grauwe Zusters in de Nonnenstraat, aan het bisschoppelijk lyceum in de Stokerijstraat, en aan de school van de Zusters van de H. Vincentius à Paula in de Rodenbachstraat.

Het technisch onderwijs beschikt te Roeselare over de St. Alfonsus-beroepsschool, van wie de eerste werking uit 1897 dagtekent. Als schoolgebouw ingericht in 1904, werd ze sinds 1944 tot ‘vrije middelbare vakschool’ bevorderd. Middelbaar handels-, beroeps- en huishoudelijk onderricht wordt verstrekt bij de Grauwe Zusters, bij de zusters van de H. Vincentius à Paula, en in de ‘practische School voor gezins- en huisopleiding’.

In 1920 is de werking begonnen van het leerwerkhuis ‘Onze Haard’, thans confectie- en modistenberoepschool, bij de Zusters van de H. Vincentius à Paula. De Ste. Anna-naaischool werd door de Zusters van Liefde op het Hof van ’t Henneken ingericht, en een nieuwe naai- en snijschool Ste. Agnes is thans in de Gladiolenstraat tot stand gekomen.

De middelbare landbouwschool die in 1922 en de middelbare tuinbouwschool die in 1931 is ontstaan, werden beide aan het Klein Seminarie gehecht. In 1948 werd in de Leenstraat de School voor Maatschappelijk Dienstbetoon geopend.

Het hoger onderwijs was te Roeselare, van 1849 tot einde 1952, door een leergang in de wijsbegeerte aan het klein seminarie vertegenwoordigd.

Vroeger werd het schoolonderricht nog aangevuld door avond- en zondagscholen, en ook nu nog worden speciale avond- en zondagleergangen, voor handel, boekhouden, taalstudie, steno-dactylographie, snit en confectie, enz. ingericht, zoals o.a. in de technische school voor handelswetenschappen, die in 1943 door toedoen van de centrale beroepsvereniging voor boekhoudkunde werd geopend.

Sedert enkele jaren is te Roeselare een dienst voor studie- en beroepsoriëntering werkzaam die de jongeren, op grond van medisch en psychologisch onderzoek, bij het zoeken naar passende studievorm of beroep behulpzaam wil zijn.

Aldus mag Roeselare rechtmatig fier gaan op zijn rijke gamma van scholen en onderwijsinrichtingen van alle aard. Niet alleen kunnen er thans in de stad geen ongeletterden meer worden aangetroffen, maar de zegerijke werking van de talrijke Roeselaarse scholen heeft reeds aan de brede lagen van de bevolking een zeer bevredigende geestelijke standing kunnen verzekeren.

Uit ‘Het Roeselaarse Volksleven’ van Dr. Désiré Denys uit 1955.

Article Categories:
op reis in de tijd
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *