‘k zijn beschaamd da mijn oren laaien

 Gezegden uit de Westhoek – opgevangen in en rond Krombeke –

Preuts lijk een kat die een darm sleept (fier als een gieter)
Met twee stoelen in d’asschen staan (moeten kiezen tussen twee even slechte situaties)
De vonte smet – de vonte heeft gesmet (bepaalde gelijkenissen tussen peter of meter en doopkind, betreffende sommige eigenschappen of gebreken)
Zijn kap over d’hage smijten (een geestelijke die terug leek wordt)
Onnozele lijk de puids in de meimaand (stomdronken)
De dood op getepoten (graatmager)
Met een poot in de pit zijn (heel erg oud zijn)
Te dom om dood te doen (niet zeer snugger)
De mantel of de male (alles of niets)
Die het lang heeft, laat het lang hangen
Tegen iemand die veel boter op zijn brood smeert zegt men; de koeien gaan steken
Het deel (erfenis) van een oom, is een droom
Zo bleek lijk de kalken god van Hondschote
Beschaamd zijn dat zijn oren laaien
Hij kent er zo vele van of de kraaien van de zundag (niets)
’t Is heet dat de kraaien gapen

’t Is koud dat de honds grijnzen
Van iets klappen lijk een boer van kleine patatjes
Zijn kerstenbrief verloren hebben (niet meer van de jongste zijn)
’t Bangeld niet meer waard zijn (lang gevrijd hebben)
Ze dronken een kappertje voor de vespers (ze moesten trouwen)
Te vier te klauwe (vierklauwens)
’t Fijnste is zijn haar, en ’t is dan nog boonstrooi dikke
Beter een luis in de pot, of geen vet
Hij zal zich niet ontkleden vooraleer te gaan slapen (alles weggeven voor de dood)
’t Is een trekker, een eenbalg (gierigaard, vrek)
’t Is van de trek dat ge moet leven
Zijn handen staan averechts (luiaard)
Helpen aan de karre steken (opstoken)

–

Uit ‘Bachten de Kupe’ van 1960