Vrieskou, die moordzuchtig woei. Eindelijk warmte, als vreugde-beving.
A-t-er entwaar nog menschen oes aandacht verdien’
’t Zijn zeker wel de mannen die met de vuilkarre riên:
Altijd ip toer, deur regen en deur wind,
Achter alles wat dat iedereen ’t bezien weird niet meer en vindt.
Het vlas A’j vroeger in Kuurne langs de Leie dretste,
En in de zomer deur de zompige meirschen ketste,
Was’t overal, voor zoverre dat ’t gezichte droeg,
Al vlaskapelleke dat de klokke sloeg.
Nu mezen en robaers hen honger, koud en durst
Ze kommen ieder dag en pekken e bitje vet
Hij speelt vereenzaamd met het zand
tot het winderig één wordt met z’n hand.
Hij blaast zijn zilte adem in schubben en schelpen
die stromen met kalmte en rust behelpen.
Ze kwaamen were al zingen oek dikkers al wemelen
Een droppel wyg waeter maer oek een paere pintjes
De familie was daer en zelve “de kouzyntjes”
Die in ’t middel van ’n nacht hadde goeste van spelen!
Ik zien Cassel op ’n berg van ’n venster van men huus
T’ is lyk een kleen eiland in ’t middel van de zee
De krinkelweg
die naar de Moeren leidt
verglijdt in ’t vlammend rood
De palingschuiten
in het lis geschoven,
met boven hen
een wolkenstoet,
roerloos in de verdroomde vloed
Een ode aan de soldaten die het leven lieten tijdens een onmenselijke eerste wereldoorlog en hoe diezelfde soldaten nu elk jaar opnieuw herboren worden in een zee van frisse & nieuwe kollebloemen, beter bekend als ‘poppies’.
De lakenhallen, het belfort, de Menenpoort,
de stad en zijn straten.
Trotse symbolen van een nieuwe tijd,
ze schreeuwen om vrede.
De lucht verschrompelt
tot flitsen van haat en woede
die vandaag het hart verschroeit
van zij die het met de ogen moeten aanschouwen.
Vuur en as die kronkelen en schreeuwen naar de hemel.
Er viel ne keer een blaadtje op het water
Ik heb mijn hart verloren.
Langs een groene weg.
Op stap,
met alleen maar mijn gedachten.
Elk hart zal wel een orkaan zijn
en elke ziel een zee van sterren.
Je geest een meteoor,
losgeslagen door zijn zwaartekracht.
O’je ter wèreld komt zy’j kleëne
bykan’ blend en bloöt.
En ’t deurt froai lange voö da’j kut
up eigen voeten stoan.
Het dorp achter ons,
liepen wij aangegrepen verder
dan onze gedachten
Zandvoordse bossen voorbij.
En errepel met de peele,
è schelletje van ’t zwyn!
’t is beter, wè, of veel-te-veele
o’j doamei mo kontent ku’ zyn.
Toch is dit geen stad
van liggen.
Hier staat een stad.
Het roert, rumoert.
Het glas is vol.
De tafel ook.
Misschien is elk leven gewoon maar een echo
van al de levens voordien,
de weergalm van de dingen
die onze voorouders leerden
en nu naar ons terugkaatsen.
Neerplonzend in iets nieuw
en nog veel meer.
Daar klommen uit de rook, half gebrand, papieren
die zag men door de lucht, als zwarte walmen zwieren,
en vliegen hier en daar zo dat men na de brand,
ze tien uren verre van Belle vond, in het Artesische land.
Je bent niet hoe oud je bent
en niet de maat van de kleren die je draagt
Je bent geen gewicht
of de tint van je haren
De velden zijn begroeid,
met kollebloemen. Rood.
Ze staren me aan.
Vurig met barstende botten die schreeuwen van pijn.
Met tinten van bloed die zich taai en moeizaam openen
en daarna weer wegvloeien tot de dood.
Oktobersmoor hangt om de toren en rond zijn naald, in wilde vlucht, één enkel zwaluw, als verloren, maakt krinkels in de grauwe lucht
Wat prachtig weêr, met blauwe lucht
en noorderwind! De leeuwerik zingt
al hoog en nestelt in de vrucht
of ’t grachtengroen, dat ’t land omringt.
Een ketsekar is een kar waarmee een voerman, als beroep, zakken graan ophaalt bij de boeren, die vracht naar de molen rijdt om die later als zakken meel terug te bezorgen aan de boer. Iedere boer bakte zelf zijn brood. Iedere zaak meel noemde men een bakte. De voerman noemde men ketser, zoals met heden de ophaler van eieren te lande ‘eierkutser’ noemt.
Als oude mensen beginnen te dromen
dat het leven is zoals de hemel het beschikt heeft,
is het heerlijk als zij een huis binnenkomen
waar het klokje tikt als het thuis getikt heeft.
Manten Mol, de mollevanger
HERINNERING – Tusschen bolloars, an ’n boord van ê woaterpit wist ik vroeger ên huerke […]