Oorlog met Frankrijk

De Fransen vallen Vlaanderen binnen en grijpen de macht. Het verbitterd en vernederd Vlaamse volk gaat langzaamaan de rangen sluiten en vechten voor elke morzel grond. Dat leidt uiteindelijk tot een clash ter hoogte van Kortrijk: de Guldensporenslag van 11 juli 1302!

 

Deze kroniek is hier beschikbaar in geïllustreerde vorm.

 

Voorjaar 1297. De onafhankelijkheidsverklaring van de Dampierres zal leiden naar oorlog. Zo veel is duidelijk. Al snel zwellen de geruchten aan: Filips de Schone verzamelt 60.000 soldaten die onder de leiding komen te staan van 32 graven. En ook de graaf van Henegouwen zal het Franse leger vervoegen met 1.500 gewapende mannen.

De eerste schermutselingen vinden plaats. Robrecht maakt zich meester van de strategisch gelegen burcht van Mortagne die de samenvloeiing van de Schelde en de Scarpe beheerst, (gelegen in de regio Bellegem, Zwevegem-Knokke, Bossuit en Spiere) en daarna van het kasteel van Helkijn. Dat kasteel is eigendom van de bisschop van Doornik en dat zorgt al meteen voor grote moeilijkheden met de paus. In april 1297 helpt Robrecht zijn vader met het aanhouden en verbannen van de Leliaardse schepenen in Gent. De stedelingen krijgen tot hun eigen grote tevredenheid een nieuwe keure.

Ook in Douai verzoent de graaf zich met de stedelingen en gemeenteambtenaren. Hij slaagt er in om zijn neef, de jonge hertog Jan I van Holland, aan de kant van de Vlamingen te krijgen. Vlaanderen krijgt de hulp aangeboden van de Duitse heren van Cuyck, Blanckenberg, Falckemberg, Nassau, Clèves en Katsenellebogen die zich willen voegen onder de banieren van Gwijde. Van de Engelse vrienden is er voorlopig geen sprake. Jehan van Gaver en Gerard de Verbois, Vlaamse ambassadeurs zijn in allerijl het kanaal overgestoken met een vraag om hulp aan de Engelse koning Edward I.

De Vlamingen kunnen amper vermoeden dat de vriendschappelijke relatie tussen Vlaanderen en Engeland zich voornamelijk afspeelt op het hoogste niveau, maar dat het Engelse parlement niet zo erg te vinden is voor dit bondgenootschap. De dreiging van hogere belastingen zorgt voor grote onrust bij de hogere Engelse adel. Ze verzetten zich met hand en tand tegen een overzeese oorlog in Aquitanië en in Vlaanderen. De Engelse vorst zit wat gewrongen in die situatie en schrijft op de 14e mei van 1297 dat hij wel wil helpen, maar dat die hulp goed moet worden voorbereid. Een snelle interventie is niet zomaar mogelijk. De expeditie loopt aanzienlijke vertraging op.

Edward deelt mee dat hij zijn vertrek vanuit Londen plant op 7 juli 1297 en pleegt verder overleg met de Duitse keizer Adolf. Maar van een groot Duits leger is er geen sprake. Gwijde staat alleen in zijn oorlog tegen Frankrijk! Gwijde van Dampierre doet een emotionele patriottische oproep aan de Vlamingen om ten strijde te trekken tegen de vijand.

De verdediging van de Vlaamse grenzen wordt met man en macht voorbereid. De 68-jarige Gwijde van Dampierre geeft het bevel over het Vlaamse leger over aan zijn zoon Robrecht van Bethune. Die vertrekt met de heren van Cuyck en Falckemberg naar Rijsel. Zijn broer Willem vertrekt met Henri van Nassau naar Douai. Jan van Gaver zal Sint-Winoksbergen en Kassel verdedigen. Jan van Namen zorgt voor de verdediging van Ieper. De graaf van Brabant reist naar Gent om de burgerij warm te maken voor de oorlog en ook de jonge graaf van Holland arriveert in Gent.

Op 15 juni 1297 is het zover. Het gras is voldoende gegroeid. De oorlogspaarden hebben voldoende voeder op het veld. Het Frans leger valt Vlaanderen binnen en geeft daarmee de start van de Vlaams-Franse oorlog aan. 10.000 ruiters en 60.000 soldaten te voet, onder rechtstreeks bevel van de koning hemzelf steken de grens over bij Douai en rukken op tot aan de muren van het strategisch gelegen Rijsel waar Robrecht van Bethune de verdediging op zich heeft genomen.

In de Rijselse buitensteden Seclin en Loos wordt de verdediging onder de voet gelopen. Abdijen worden in brand gestoken. Er wordt geplunderd. In de hele omgeving gaan de Franse soldaten flink tekeer. In de abdij van Flines waar de moeder van de graaf begraven ligt, worden de nonnen verkracht en naakt meegevoerd naar het legerkamp. Op 23 juni beginnen tientallen Franse legereenheden een belegering van Rijsel met katapulten en spangeschut (scutte). Robrecht maakt al onmiddellijk zijn faam als dappere krijgsman waar: de Fransen breken hun tanden op het versterkte Rijsel.

Tijdens de eerste dagen van de belegering sneuvelen meer dan 4000 Franse soldaten, onder wie ook de graaf van de Vendôme. De koning van Mallorca en 300 ruiters worden door de Vlamingen krijgsgevangen genomen. Voorlopig houdt de stad goed stand. Ondertussen steken andere Franse divisies de Scarpe over en nemen ze bezit van Orchies en Béthune. Al snel steken de Franse legers, onder leiding van Raoul de Nesle en Guy de Saint-Pol de Leie over in Komen. Ze rukken op naar de muren van Ieper.

Heel het buitengebied rond Rijsel, Ieper en Komen wordt door een voorhoede van brandstichters (gustatores) in brand gestoken en verwoest. Boerderijen gaan op in de vlammen en de in paniek vluchtende boerengezinnen worden zonder pardon afgemaakt. In de streek rond Ieper gaan maar liefst 120 windmolens in de vlammen op. Bij hun terugkeer naar Rijsel steken de Fransen ook nog Waasten in brand. In het hele gebied tussen Ieper en Rijsel blijft er geen huis overeind!

Ten oosten van Doornik slaan de Fransen de grafelijke troepen terug. In de Westhoek wordt Kassel in brand gestoken en veroveren de Fransen Sint-Winoksbergen, Broekburg en Duinkerken. Ze zijn onweerstaanbaar op weg naar de stad van Brugge. De verdediging van graaf Gwijde lekt als een zeef: de Fransen zijn door niets of niemand te stoppen.

De Franse soldaten sparen niets of niemand. Zelfs de kloosters worden opengebroken en geplunderd. In Marquette vallen de soldaten het cisterciënzerklooster binnen, de zusters worden verkracht en meegevoerd naar het Franse kamp waar ze op gruwelijke manier overgeleverd worden aan de willekeur van de teugelloze soldaten.

Tijdens de eerste dagen van juli rukken de Franse legers onder leiding van Robert d’Artois op langs de Frans-Vlaamse kustgebieden. Ze vertrekken vanuit Sint-Omaars en nemen probleemloos Bethune, Sint-Omaars, Sint-Winoksbergen en Kassel in. Ze staan klaar om West-Vlaanderen en Veurne aan te vallen. In Haringe hebben enkele arbeiders zich verstopt in de kerk, maar ze worden door de Fransen genadeloos afgeslacht. De Fransen trekken verder richting Isenberge en Vinkem.

Ze worden begeleid door de Fransgezinde kasteelheer van Sint-Winoksbergen die eveneens eigenaar is van het kasteel van Bulskamp. Hij biedt er de Franse legerleiding een uitgebreid banket aan. Tijdens het etentje worden er schermutselingen gemeld in de regio. Robert d’Artois stuurt een voorpost uit. De Vlamingen, onder leiding van de heer van Gavere staan opgesteld aan de zuidelijke kant van Bulskamp, aan een brugje over de rivier de Kreeke.

Willem van Gulik, kleinzoon van Gwijde, samen met enkele Vlaamse ridders, proberen daar aan de Kreeke inderdaad de Franse opmars te stoppen. Wat ze niet weten op dat moment is dat één van hun medestrijders, met name Boudewijn Reyphins, de baljuw van Veurne, al lang overstag is gegaan voor het goud van Filips de Schone.

Vrijdag 20 augustus 1297: het vreselijke verraad van Bulskamp. Wanneer de Vlamingen proberen de Fransen af te stoppen bij de Kreeke laat Reyphins – op signaal van Robert d’Artois – zijn banier vallen en laat hij zijn medestanders overlopen naar het vijandelijke kamp. Het verraad van de Leliaards zorgt onvermijdelijk voor een verschrikkelijke nederlaag voor de Vlamingen.

D’Artois laat Bulskamp in brand steken. Willem van Gulik werd zwaar gewond gevangen genomen en zal enkele dagen later overlijden. De overblijvende Vlamingen slaan op de vlucht naar Ieper. De weg van Bulskamp naar de poorten van Veurne is bezaaid met de lijken van 16.000 Vlaamse soldaten. De Fransen overrompelen Veurne en steken de stad in brand.

De Engelse koning heeft veel te lang getalmd met versterking. De tegenstand om troepen te sturen naar Vlaanderen is er niet op verminderd. Acht dagen na de rampzalige nederlaag in Bulskamp komen er eindelijk Engelse soldaten aan op het Europese vasteland. 273 schepen met 140 ridders, 900 zware ruiters en 7000 soldaten-boogschutters ontschepen in Sluis. Al met al een schamele fractie van het gehele Engelse leger dat tezelfdertijd aan het vechten is in Schotland.

En dan hebben we nog niet gesproken over de kwaliteit van het ondermaatse huurlingenleger dat Vlaanderen zou moeten helpen tegen het gigantische Franse leger. Er rijzen vrijwel onmiddellijk problemen tussen de Engelse soldaten en de Vlaamse bevolking. In Damme vallen dronken en plunderende soldaten de vrouwen lastig. Onderlinge ruzies en zware twisten tussen de ongedisciplineerde Schotten en de Welshmen veroorzaken de dood van 165 Britse soldaten.

Op 2 september plannen ze uiteindelijk hun opmars naar Brugge. Maar zover komt het niet. De Bruggelingen hebben hun bekomst van de derderangs Engelsen en dwingen hen een omweg te maken naar Gent waar de graaf zich op dat moment bevindt. Gwijde is teleurgesteld in de povere hulp van de Engelse koning en ook de Duitse koning heeft zijn kat gestuurd.

Het nieuws van de zware nederlaag in Bulskamp bereikt al snel Rijsel. De slechte boodschap brengt een diep gevoel van ontgoocheling en desillusie in de rangen van de weerstand biedende Vlamingen. Het wekenlang bestoken met zware stenen heeft grote bressen geslagen in de Rijselse stadsmuren. De honger begint te knagen bij de verdedigers. Vijf dagen na de nederlaag in Bulskamp houden ze het voor bekeken. Ze zijn murw.

De Vlamingen gooien het op een akkoord met de Franse koning. Op 1 september mogen ze Rijsel aan de Fransen overlaten en zelf vrijuit gaan. Ze dienen wel hun wapens en verdedigingsmateriaal ter plaatse achter te laten. Twintig Vlaamse onderhandelaars ondertekenen het akkoord en capituleren. Robrecht van Bethune weigert te tekenen. Van de twintig zullen er zeven overlopen naar de Fransen. Rijsel is voortaan Frans grondgebied. Robrecht van Bethune verlaat Rijsel met 3000 soldaten en trekt naar Roeselare.

Op 7 september bereiken de Fransen Ingelmunster waar ze een Brugse delegatie op bezoek krijgen die zich in naam van alle Bruggelingen wil verzoenen met de Franse koning. Het rijke Brugge valt zonder slag of stoot in handen van de Fransen. Filips schenkt de vroegere voorrechten terug aan Brugge en belooft het Heilig Bloed niet mee te nemen naar Frankrijk. Ook Damme geeft zich over. Het armtierige Engelse leger kan ternauwernood wegvluchten naar Sluis. Door toedoen van paus Bonifatius VIII wordt er op 9 oktober 1297 te St-Baafs-Vijve een wapenstilstand tussen Engeland en Frankrijk ondertekend.

De winter is op komst en tijdens de wintermaanden kan er geen strijd worden geleverd. De stellingen van beide partijen worden dan maar voor 2 maand bevroren. Figuurlijk dan toch. Grote verliezer Gwijde van Dampierre wordt niet eens vermeld in het document van de wapenstilstand. Hij behoudt op dat moment enkel Gent, Oudenaarde en het land van Waas. Twee derden van Vlaanderen is nu Frankrijk geworden. Filip de Schone vertrekt naar Frankrijk en laat Raoul de Nesle achter als gouverneur van het Franse Vlaanderen. De Engelse soldaten houden zich gedeisd binnen de stadsmuren van Gent. Twee pauselijke gezanten, de bisschoppen Albano en Preneste, komen poolshoogte nemen van de situatie in Vlaanderen.

Tijdens de wapenstilstand wordt het duidelijk dat Rome een bemiddelingspoging is gestart maar uiteindelijk zelf zal beslissen over de toekomst van Vlaanderen. De bal komt in het kamp te liggen van scheidsrechterpaus Bonifatius VIII die vooral welwillend staat tegenover Filips de Schone. Die Bonifatius is pas 3 jaar paus nadat hij zijn voorganger Celestinus in de gevangenis had laten gooien. Robrecht en enkele van zijn broers worden als gezant naar Rome gestuurd.

Kunnen zij deze hardvochtige paus overtuigen dat hun zus Filippina vrijgelaten wordt? Kunnen zij Bonifatius overtuigen dat Vlaanderen zijn juridisch gelijk haalt in het geschil met Frankrijk? De zonen van de graaf verzoeken de paus officieel om de vrijlating van hun zus Filippina en zijn instemming met haar huwelijk met de Engelse kroonprins. Ze vragen hem om de dreigende excommunicatie van Vlaanderen ongedaan te maken. De paus stelt zich welwillend op en belooft hen hun rechten te respecteren.

Al gauw blijkt het dat geld de doorslag zal geven: wie meer geeft zal meer k rijgen. De Franse koning bezit meteen al een onoverbrugbare voorsprong op de Vlamingen. Dan is het natuurlijk niet moeilijk meer. De paus weigert de Vlaamse vragen in overweging te nemen als hun verzuchtingen op tafel komen in Rome. Op 27 juni 1298 wachten ze vol spanning op het pauselijk verdict. Pas daarna zullen ze opnieuw afreizen naar Vlaanderen.

De uitspraak is verrassend en ontgoochelend voor Robrecht en de zijnen. De Franse en de Engelse koning hebben onder elkaar bedisseld dat ze vrede met elkaar zullen sluiten. Edward laat nu definitief zijn beloften aan Gwijde vallen. Het ultieme verraad. Ze maken het makkelijk voor de paus die hen “verplicht” tot een duurzame vrede die bezegeld dient te worden door het huwelijk van de prins van Wales (de vroegere verloofde van Filippina) met de dochter van Filips de Schone. Er is geen sprake van Filippina, laat staan van Vlaanderen, dat overgeleverd blijft aan de grillen van de Franse koning.

De onstuimige Robrecht van Bethune is woedend om de uitspraak van de paus en het schandelijke hoogverraad. Hij laat zijn woede duidelijk blijken. In een ontroerende brief schrijven Robrecht en zijn broers het verbijsterend nieuws aan hun vader. Ze hebben tijdens hun verblijf in Rome grote kosten gemaakt die allemaal tot niets hebben gediend. Met lege zakken (ze moeten zelfs geld lenen met een intrest van 4% per maand bij Florentijnse bankiers) reizen ze terug naar Vlaanderen. Bij die terugreis wordt een uitgeputte Robrecht van Bethune erg ziek. Hij ziet zich op 27 augustus 1298 in het Zwitserse Lausanne verplicht om zelf zijn testament op te stellen. Maar uiteindelijk herstelt hij van zijn ziekte en kan hij zijn reis afwerken.

Bij zijn terugkeer is de teleurstelling bij het grafelijk hof te Gent groot. Isabella van Luxemburg, de zieke vrouw van Gwijde overlijdt korte tijd later. De 75-jarige Gwijde staat nu helemaal alleen. Zijn graafschap bevindt zich in een erbarmelijke toestand. Hijzelf zit met zijn gat vol schulden. De Engelse kraan is al een tijdje dichtgedraaid en hij kan zijn schulden tegenover Ieper en Douai niet langer terugbetalen. Tegenover de bankiers is hij zelf niet langer in staat om zijn intresten te betalen. Hij probeert nog verder te onderhandelen met de paus maar de zo goed als geruïneerde Gwijde heeft onvoldoende middelen om wat dan ook te bereiken in Rome.

Verbitterd en uitgerangeerd draagt hij op 3 november 1299 te Oudenaarde de Vlaamse kroon over op zijn eerstgeborene Robrecht van Bethune, op dat moment 52 jaar. Zijn tweede zoon, Jan van Namen erft het markgraafschap Namen. Gwijde van Dampierre trekt zich terug in zijn waterburcht te Rupelmonde. Op 6 januari 1300 loopt de wapenstilstand af die in 1297 door de pauselijke kardinalen was ingesteld. De Fransen verlaten onverwijld hun stellingen en trekken de rest van Vlaanderen binnen. Ondertussen, in november 1299, is Holland in de handen gevallen van Jan van Avesnes, de graaf van Henegouwen en erfvijand van de Dampierres. Vlaanderen krijgt er aan zijn noordelijke grens een extra vijand bij.

Ridder Wale Paièle die voor de Fransen de voorbije jaren Sint-Winoksbergen had beschermd trekt op 7 januari met 400 gepantserde ruiters en een leger van voetvolk richting Ieper. Huizen en schuren worden in brand gestoken. Er volgen gevechten in Kassel en Hazebroek. Er volgt een zwaar militair treffen in de buurt van Haringe. Tijdens dit gevecht maken de Vlamingen voor het eerst gebruik van de illustere “goedendag”. De godendac zal de volgende jaren door de Vlaamse legers ingezet worden als een vervaarlijk houten steekwapen van anderhalve meter lengte voorzien van een stalen punt.

Vooralsnog helpt de goedendag niet echt. Graaf Robrecht van Bethune schrijft aan zijn afgevaardigden in Rome dat de Vlaamse zaak er slecht uit ziet. “Zonder hulp volgt de totale ondergang!”. De toestand is uitzichtloos. De volgende weken volgen de Franse plundertochten elkaar in stijgende mate op. Ondertussen zijn we aanbeland in het jaar 1300. De lakenstad Ieper en de haven van Damme vallen in maart in het vizier van de Fransen. Gwijde van Namen zorgt voor de verdediging van Ieper terwijl Willem van Dendermonde zorgt voor Damme. Ondertussen heeft Robrecht de verdediging van Gent overgenomen van zijn vader.

De oorlog van 1299-1300 is er één zoals zoveel voorbije oorlogen of oorlogen die nog zullen volgen. Schrijnende ellende voor de gewone mensen. In de Westhoek schrijven de mensen van Eecke bij Steenvoorde deze intrieste brief naar hun graaf: “Edele heer, wij, arme lieden van uw stad Eecke in het baljuwschap Kassel, smeken u in godsnaam medelijden te hebben met ons. De Fransen hebben het grootste deel van onze parochie in brand gestoken en geplunderd. Ze dreigen er mee dat ze de rest in brand zullen steken waardoor we ten zeerste in rouw zijn.”

“We hebben op raad van mannen die tot uw akkoord behoren, doen spreken met de Fransen, om de brandstichting en de plundering te vermijden, tot acht dagen na Pasen. Dit zou ons negentig ponden van de munt van de koning kosten. Edele heer, wij zijn uw lieden en we willen trouw met u leven en sterven, en dit niet nalaten, wat er ook gebeuren mag. We willen deze overeenkomst met de Fransen niet sluiten indien dit niet uw wil is. We bidden u, edele heer, ons een brief te bezorgen zeggend dat dit volgens uw wil en uw toestemming geschiedt, zodat we geen verwijt zouden krijgen van uw lieden en uw baljuws.”

April 1300. Willem van Dendermonde vraagt zijn broer om hem dringend versterking van duizenden soldaten te bezorgen zodat hij Damme en de streek rond het Zwin kan blijven verdedigen. In Ieper waar de bevoorrading van de soldaten en de bevolking in het gedrang komt, gaat het al niet veel beter. Vreemdelingen kunnen de stad niet meer binnen op straffe van een boete van 10 ponden. De Ieperlingen smeken bij hun graaf Robrecht van Bethune om vrede.

Robrecht stuurt twee gezanten in een wanhopige poging om het moreel van de Ieperlingen op te krikken. Hij laat uitschijnen dat de paus vredesonderhandelingen is opgestart en looft de Ieperlingen om hun financiële en militaire steun goed beseffende dat ze veel bezittingen hebben verloren en dat hun voorsteden in brand zijn gestoken. Indien de Ieperlingen echt versterking nodig hebben, kan hij hen eventueel honderd nieuwe krijgers toesturen.

De boodschap van de graaf biedt valse hoop aan de Ieperlingen. De mensen zijn niet achterlijk. Ondertussen is Damme gevallen. Gwijde van Namen treft bij zijn bezoeker vooral gedesillusioneerde stedelingen aan die niet langer geloven dat hun stad stand zal houden tegen de Franse terreur. De burgers verwijten het stadsbestuur en de graaf een vals positivisme en vooral het grote gebrek aan voorraden en etenswaren.

Ongeacht de situatie in en rond Ieper, trekken de Fransen zonder noemenswaardige weerstand door Vlaanderen. Ieper kan pas op het nippertje ontzet worden. Er wordt nog wel gevochten bij Poperinge, Hazebroek en Maldegem, maar telkens delven de Vlamingen het onderspit tegen het te sterke Franse leger. Het einde is nakend als Damme op 30 april 1300 in Franse handen valt en Willem van Dendermonde, tweede zoon van Gwijde, gevangen genomen wordt.

Charles de Valois, die de Franse troepen aanvoert, laat Willem vrij op voorwaarde dat hij aan Gwijde en Robrecht de Franse eisen voor een stopzetting van de vijandelijkheden overbrengt. Gwijde en Robrecht moeten zich overgeven maar de Vlaamse steden zullen hun rechten en vrijheden behouden. Over de goederen van de Liebaards zal de koning later beslissen en de gevluchte Leliaards zullen hun functies, goederen en eigendommen terug krijgen. Er rest de Dampierres weinig keuze.

Ze gaan akkoord. De oorlog is verloren en Vlaanderen veroverd. Vlaanderen moet zich noodgedwongen onderwerpen aan de grillen van het Franse hof. De voorbije jaren hebben diepe wonden geslagen in de Westhoek. Van Ieper tot Rijsel. Van Poperinge tot Veurne. De Leliaards pikken ongegeneerd en met de steun van de Franse koning het landgoed in van de Klauwaards. Het zal nog veel jaren duren vooraleer de situatie enigszins zal kunnen worden hersteld. En dat allemaal ter ere en glorie van één persoon: sinds Karel de Grote is er nu nog die ene grote heerser over West-Europa: Filips de Schone!

Vlaanderen, eens door een gunstig gesternte geleid

nu door stormen onttakeld, een drijvend wrak.

Vlaanderen, dat ooit in weelde praalde

thans neergeveld in slijk en asse treurt.

Vlaanderen, dat altijd heersen mocht en nu op een slaaf

in lompen lijkt. Hoe diep ben jij gevallen.

En toch, de hoop bestaat dat jij ooit zult opstaan

en troost zult vinden. Dat ieder van ons zegge: het weze zo!

Frankrijk juicht! Maar ’t einde kan verkeren.

Het lot verandert snel….

Gwijde en zijn twee oudste zonen, Robrecht en Willem, met bij zich nog een vijftigtal trouwe ridders gooien de handdoek in de ring en reizen naar Parijs. Ze onderwerpen zich aan Filips de Schone. Het gezelschap wordt bij aankomst aangehouden en gevangen gezet. Zullen Gwijde en Robrecht ooit nog vrijkomen?

Gwijde vliegt in de gevangenis van Compiègne. Robrecht en zijn dichtste aanhang worden gevangen gezet in Chinon (Indre-et-Loire). Ze worden “hoffelijk” bewaakt door negen bewakers en krijgen vier personeelsleden die zich moeten schikken naar de wensen van “Monseigneur Robert”. De rest van de Vlaamse ridders wordt her en der gevangen gezet in Frankrijk. Vlaanderen reageert ontzet op de gevangenneming van Gwijde en zijn twee zonen. Waarom hebben ze zich zo vrijwillig overgegeven? Waarom zijn enkele zonen van Gwijde naar Namen gevlucht? Hadden ze niet beter de strijd tegen de Fransen verder gezet?

Het volk voelt zich verlaten, in de steek gelaten door zijn leiders. De Franse bezetting is daarenboven een verschrikkelijke ervaring. De boeren, ambachtslieden en arbeiders snakken naar vrijheid. De intelligente en berekende Filips de Schone beseft al snel dat er een totale anarchie dreigt in Vlaanderen als er niet snel een bestuurder komt die stabiliteit en orde brengt. Iedereen verwacht dat er een nieuwe graaf zal worden aangesteld maar op 18 mei 1300 stelt hij een gouverneur aan die in zijn naam Vlaanderen moet besturen. Vlaanderen wordt met andere woorden aan Frankrijk toegevoegd. Het graafschap bestaat niet meer.

De nieuwe gouverneur (luitenant van de koning) heet Jacques de Saint-Pol, bij ons beter bekend als Jacques de Châtillon. Hij is een neef van de Franse koningin Johanna van Navarra. De kersverse gouverneur treft een regio aan die in diepe crisis is gedompeld. Het platteland rond Ieper, Douai, Brugge, Gent en Rijsel is genadeloos geplunderd. De mensen hebben honger. De wonden worden gelikt. Het zal veel inspanningen vergen om handel en nijverheid in het geteisterde Vlaanderen op de been te brengen.

De Vlaamse steden worden echter aangepakt in functie van hun verzet tijdens de oorlogsjaren. De inwoners van Damme krijgen hun vrijheden terug mits de jaarlijkse betaling van 5000 ponden. Gent met zijn aanhang van Leliaards wordt mild behandeld. Het vroegere stadsbestuur wordt aangesteld en er komt een nieuwe keure.

Ieper, de stad die zich pas op het bittere eind had overgegeven, krijgt het hard te verduren. Alle vrijheden staan ter discussie. Op tafel ligt een astronomische boete van 120.000 ponden met daarboven een jaarlijkse belasting van 3000 ponden. Allemaal te betalen door de aanhangers van de graaf. Over heel Vlaanderen worden bezittingen en eigendommen van gewezen aanhangers van de graaf aangeslagen en geschonken aan vertrouwelingen van het Franse hof.

In alle steden worden de grafelijke baljuws vervangen door vertrouwelingen van Filips de Schone. In Brugge, Kortrijk en Rijsel worden nieuwe kastelen gebouwd die zullen dienen voor de Franse garnizoenen in oorlogstijd. Het is een gouden tijd voor de Franse koning die volop de rijpe Vlaamse vruchten kan plukken. Jacques de Châtillon vestigt zich in Brugge van waaruit hij de totale onderwerping van de Vlamingen moet voorbereiden. De voorrechten van de steden blijven aanvankelijk overeind maar dat duurt niet lang. Aanvankelijk toont hij zich inschikkelijk maar al snel verandert die neutrale houding tegenover de Klauwaards.

De Leliaards reageren enthousiast en velen keren naar Vlaanderen terug waar ze op gewelddadige en brutale manier weerwraak bieden voor wat ze beschouwen het onrecht hen aangedaan door Gwijde. Moord en doodslag heersen over het hele Vlaamse platteland.

De vernederde Vlamingen moeten de emmer tot op de bodem ledigen. In mei 1301 tergt de Franse koning de lokale bevolking met zijn “blijde intrede”. Filips de Schone en Johanna van Navarra, vergezeld door een koninklijk gevolg van 200 personen, komen in stoet naar Douai, Rijsel, Doornik, Kortrijk en Oudenaarde waarna ze zich op 22 mei aanbieden in Gent. Vooral de komst van Johanna, al van kindsbeen fervent Vlamingenhaatster, belooft niet veel goeds.

De Gentenaars ontvangen de vorsten met alle egards in de hoop dat ze de vroegere voorrechten die hen afgenomen werden door Margaretha van Constantinopel kunnen terugkrijgen. Er wordt een groot en duur feest (kostprijs 27.000 Parijse ponden) georganiseerd dat vijf dagen zal duren. Het volk juicht de Franse vorsten toe. Bij zijn vertrek laat de koning weten dat het gehate “ongeld” een belasting op drank en voeding wordt afgeschaft. De Gentenaars blijven heel tevreden achter. Het stadsbestuur blijft achter met een financiële kater want met de afschaffing van het ongeld heeft Filips niet in eigen vel gesneden maar in dat van het stadsbestuur!

Op 27 mei is Brugge aan de beurt voor een blijde intrede van Filips en Johanna. Het Brugse stadsbestuur is het onrecht dat Gwijde hen in 1279 had aangedaan niet vergeten. De ambtenaren hebben zich in schitterende kledij gestoken om de Franse vorsten te ontvangen. Hun eigen kledij is zowaar mooier dan die van de vorsten zelf. En dat steekt…

In tegenstelling tot wat gebeurd is in Gent wil het Brugse stadsbestuur niet weten van een afschaffing van het ongeld (in Brugge “assise” genoemd) en verbiedt het de Brugse inwoners op straffe van de doodstraf om de afschaffing van het ongeld te vragen. Waar de Gentenaars de vorsten enthousiast onthaalden bij hun intrede, zijn ze dit in Brugge allerminst. Zwijgend en mokkend staan ze langs de weg de stoet aan te staren. En dat is niet naar de zin van de koning die het bevel geeft om Brugge onmiddellijk te verlaten. De Bruggelingen hebben zijn goed humeur grondig verbrod.

Via Wijnendale arriveert het koninklijk gevolg op 13 juni 1301 in Ieper, de laatste stad op hun programma. Ook hier heeft het Ieperse stadsbestuur er alles aan gedaan om hun vorsten met alle pracht en praal te ontvangen in de hoop dat hun stedelijke privileges zullen worden vernieuwd. Maar een humeurige Filips weigert botweg in te gaan op de wensen van de Ieperlingen en maakt rechtsomkeer naar Parijs. Zijn “blijde” intrede is enigszins anders verlopen dan hij had gedacht.

Ondertussen zijn de Bruggelingen te weten gekomen dat ze alle kosten van de intrede – de peperdure kledij van de gezagsdragers en families incluis – zelf zullen moeten betalen. De situatie in Brugge was al labiel en explosief. Er is echt niet veel meer nodig om de potjes te laten overkoken. En dat gebeurt ook. De toestand loopt al snel uit de hand. De opstand komt vanuit de buik van de stad zelf. Een eenvoudige wever, Pieter de Coninck, volgens de kronieken een man met korte armen en benen, getrouwd met de dochter van een welgestelde burger, biedt zich aan als een welbespraakte en schrandere woordvoerder van de wevers, volders, scheerders en ververs.

Hij wordt de leider, de volksmenner van de armste handwerkers. De Coninck wordt er door de massa op handen gedragen en oprecht graag gezien. De Leliaardse magistraten zien met lede ogen aan dat de straatprotesten aanhouden en besluiten Pieter de Coninck en 25 van zijn aanhangers in een vroege juni ochtend uit hun bed te lichten en op te sluiten in het Steen.

This includes, staying away from the medicine if they really buy viagra 100mg want to be free from erectile dysfunction. The disease is mainly diagnosed in young adults but can also be present in children and appear in the most cialis prices discover now obvious places, and the most obvious is amazon books. It works just like free tadalafil sample by relaxing blood vessels and triggering blood flow in the penile arteries to cause solid erection for a satisfying intercourse with your partner. These are the serious side effects and you must do levitra sale will be uncover which will perform the task in your correctly.

Ze worden verantwoordelijk gesteld voor de koele ontvangst van Filips de Schone in Brugge en zullen terechtstaan voor majesteitsschennis. De handwerkers zijn woedend om de opsluiting van hun leider. Op 15 juni 1300 bestormen ze in groten getale de gevangenis aan het Steen. Ze overrompelen de bewakers en bevrijden Pieter en zijn medegevangenen. De massa trekt in triomf door de straten van Brugge.

Jacques de Châtillon is razend. De onderkoelde ontvangst van zijn koning in Brugge heeft al de indruk gewekt dat hij de situatie niet helemaal in de hand heeft en nu dit. Hij moet en hij zal hard optreden tegen de muitende bevolking! Hij beslist dat de huizen van de opstandelingen op 13 juli zullen worden afgebroken en dat al hun werkplaatsen en gereedschap vernietigd dienen te worden.

Het stadsbestuur vreest voor serieuze problemen door die uitspraak en mobiliseert een bereden militie terwijl de Châtillon 500 ruiters aan de poorten buiten de stad posteert om in de vroege ochtend van 13 juli de stad binnen te vallen. Maar de ambachtslieden hebben lucht gekregen van de nakende inval. Ze grijpen naar de wapens en bezetten de markt. De stadspoorten blijven gesloten voor de 500 ruiters.

De Châtillon stuurt een extra troepenmacht naar Brugge. In totaal staan nu 1000 ruiters en 500 man voetvolk te wachten om Brugge binnen te vallen. De eenvoudige ambachtslieden beseffen dat ze als ratten in de val zitten tegen deze enorme overmacht. Ze zijn ongerust. Ze moeten tot een overeenkomst zien te komen met de Châtillon om zo nodeloos bloedvergieten te voorkomen.

Er worden onderhandelingen opgestart en uiteindelijk kan het geschil zonder bloedvergieten worden beslecht. De Bruggelingen onderwerpen zich aan het koninklijk gezag en duiden 500 gijzelaars aan voor het geval ze hun belofte niet nakomen. De gehate schepenen worden vervangen door één Koninklijke ambtenaar. Pieter de Coninck en zijn medestanders worden niet vervolgd maar moeten wel de stad verlaten. Hun bezittingen worden verbeurd verklaard.

De Brugse poorten kunnen weer open. Pieter de Coninck en konsoorten verlaten ongestoord de stad. Daarna doet de Châtillon zijn intrede. Hij laat onmiddellijk de stadspoorten wegnemen en enkele stadswallen verwijderen. Een deel van de beschermende stadsgrachten wordt gedempt. Maar dat is niet alles: bepaalde oude stadsrechten en vrijheden worden ingetrokken. De Bruggelingen zullen ze ooit kunnen terugkopen als ze zich blijvend ondergeschikt houden aan de Franse bezetter.

Bij de 500 mensen die verplicht werden als gijzelaar te dienen voor het niet naleven van de afspraken bevinden zich verrassend genoeg zo’n 70 patriciërs, Fransgezinde Leliaards. Het is een vreemde beslissing waardoor hij zijn eigen achterban in het hart treft.

Het blijft een tijdje rustig in Brugge. De gouverneur profiteert ervan om een nieuwe versterkte gevangenis te bouwen samen met een versterkte burcht. De bouwwerken worden bekostigd met een nieuwe belasting. De arbeiders van de lakenindustrie en de ambachtslieden moeten voortaan 25% van hun inkomen afstaan aan de Franse tollenaars. Velen onder hen vertrekken naar het niet door de Fransen bezette Vier Ambachten, de regio Eeklo en Assenede tussen Brugge en Gent. Het vertrek van de crème van de lakenindustrie zorgt voor veel nieuwe frustraties in het Brugge van 1300.

Drie zonen van Gwijde hebben zich in veiligheid gebracht in Henegouwen terwijl hun vader en twee broers gevangen zitten in Frankrijk. Het volk is niet bepaald gelukkig met hun vlucht. Gaandeweg groeit het besef bij Jan (de oudste) dat hij nu de verantwoordelijkheid draagt over het Vlaamse volk.

De situatie in Brugge, de vrijheid van Vlaanderen en het opnieuw herstellen van de grafelijke macht van de Dampierres worden voor deze jonge twintiger een erezaak. Het was trouwens Jan van Namen die Ieper tot de laatste snik heeft overeind gehouden. Hij stelde zich aan als een bekwaam legeraanvoerder met een goed strategisch inzicht. Iets wat al met al ontbrak bij zijn vader Gwijde van Dampierre en bij zijn broer Robrecht van Bethune!

Enigszins verbaasd kan hij vaststellen dat de arbeiders, boeren en ambachtslieden in staat zijn hun tanden te tonen en dat ze geen ridders of graven nodig hebben hiervoor. Het lot van Vlaanderen lijkt in de handen van de werkende klasse te liggen. De positie van gouverneur de Châtillon is danig verzwakt door de smeulende weerstand in Aalst, Ieper, Gent en Kortrijk.

In de winter van 1301 besluit Jan, markgraaf van Namen in contact te komen met de leiders van de Vlaamse opstand in Brugge. Hij ontmoet er heimelijk de Brugse held Pieter de Coninck. Waarom zouden ze hun krachten niet bundelen? Waarom zou Jan de leiding niet nemen over de Vlaamse opstandelingen? Pieter de Coninck beseft de mogelijkheden van dergelijke alliantie en gaat akkoord. Tijdens de zomer van 1301 worden de graafsgezinden systematisch gecontacteerd en bewerkt.

Jan en Gwijde van Namen krijgen de hulp van een derde familielid van de Dampierres: Willem van Gulik, de 24-jarige goed opgeleide kleinzoon van Gwijde van Dampierre. De vader van Willem van Gulik is enkele jaren geleden gesneuveld in de modder van Bulskamp. Er is dus nog een rekening te vereffenen met de Fransen. Willem zal zich de volgende jaren ontpoppen als een mythische held van het Vlaamse volk.

De reputatie van De Coninck bereikt een toppunt als blijkt dat hij de steun heeft van de zonen van de graaf. In Brugge is hij zo onaantastbaar dat het stadsbestuur er zelf niet meer aan durft te denken hem iets in de weg te leggen.

Omwenteling in Brugge! De graafsgezinden vallen in januari 1302 de stad binnen. De Châtillon staat machteloos wanneer De Coninck de macht overneemt en de orders begint uit te delen. Een zoveelste beslissing van het Franse parlement ten nadele van de Bruggelingen is de druppel te veel. De patriciërs en de Koninklijke baljuw die vrezen voor hun leven vluchten de stad uit. Brugge is aan de Klauwaards. Het is een eerste stapje op weg naar de bevrijding.

De Coninck ontslaat het stadsbestuur en vervangt het door een evenwichtig samengesteld college waar de ambachten nu een meerderheidspositie bekleden. Eén van de twee nieuwe burgemeesters wordt zijn lotgenoot, de volder Jan Heem. Er komt een transparant en sluitend systeem om de stadsrekeningen te laten controleren door alle lagen van de stadsbevolking.

Ook Gent roert zich. De belofte van Filips de Schone om het ongeld af te schaffen blijkt loos te zijn en de factuur voor de blijde intrede (27.000 Parijse ponden) wordt doorgeschoven naar de ambachtslieden en de poorters. De Gentenaars gaan onder leiding van Jan Borluut, een rijke graafsgezinde patriciër, in de vroege morgen van 2 april 1302 staken en blazen verzamelen voor het Belfort. De stadhouder besluit hardhandig op te treden maar heeft de kracht van de betogers onderschat.

De poorters zijn woedend om het hardhandig optreden van hun stadsbestuur dat zich noodgedwongen in het Gravensteen moet gaan verschuilen om zich te beschermen tegen de volkswoede. Met handbijlen, pieken en zwaarden wordt het Gravensteen belegerd. De menigte is ziedend. In de vroege middag geven de belegerden zich over en komen ze in hemd en ondergoed naar buiten. Twee schepenen en elf poorters worden doodgeslagen. Het aantal zwaar gewonden is ontelbaar. Het volk neemt het stadsbestuur over en de stadhouder moet getrouwheid zweren aan de Gentse bevolking.

De Châtillon is verbijsterd en zint op wraak. Hij verzamelt noordelijk van Kortrijk een nieuw leger om de Gentenaars aan te vallen. De Gentenaars beseffen dat ze geen partij zijn voor zulk leger en proberen zich te verontschuldigen. Het mag niet baten: de Franse soldaten dringen Gent binnen en herstellen het stadsbestuur. Jan Borluut en de graafsgezinde patriciërs verlaten de stad. Er volgt een tijd van keiharde repressie. Er ontstaat een ongekende volkshaat tegen alles wat Frans is!

Het nieuws van de volksopstand in Gent wordt met grote vreugde begroet in Brugge. De Coninck en zijn bende koesteren plannen om de revolte over heel Vlaanderen uit te breiden. Ze gaan op zoek naar geld, middelen en steun bij graafgezinde poorters en door de bezittingen van de koningsgezinden aan te slaan. Damme, Aardenburg en de streek van het Zwin sluiten zich aan bij de Bruggelingen.

Op de andere plaatsen van Vlaanderen slaat de repressie van de Fransgezinden hard toe. In Douai en Ieper nemen de Leliaards de macht over in dienst van de Franse bezetter. De graafsgezinde patriciërs en het gewone volk kunnen het bloed drinken van de vuile Franse collaborateurs die de Klauwaards voortdurend vernederen, verklikken, verkrachten, vermoorden. De economie van de welvarende steden en de landbouw vallen zo goed als stil. Het ontwrichte Vlaanderen bevindt zich in een diepe crisis. Hongersnood dreigt.

De Vlamingen zijn al baas over hun eigen land sinds Boudewijn met de Ijzeren Arm in 864 de Noormannen verdreef. Ze zijn op zoek naar een leider die hen kan bevrijden van de Franse tirannie. Jan van Namen (de 6de zoon van Gwijde) en Pieter de Coninck beseffen dat ze onmachtig zijn tegen de Franse overmacht en doen een beroep op Willem van Gulik, de 25-jarige kleinzoon van Gwijde van Dampierre.

Het geheime wapen van de Dampierres komt tevoorschijn: Willem van Gulik neemt de leiding van de Vlamingen op zich. In mei 1302 komt hij voor het eerst met een huurleger naar Brugge. Een schildknaap gaat het leger vooraf met het grafelijke wapen van de gevangen Gwijde van Dampierre. Een klauwende leeuw staat afgebeeld op het schild en de banier van de fiere en zelfbewuste legerleider Willem van Gulik. Hij wordt door de juichende Bruggelingen als een echte bevrijder ontvangen. De verbittering om wat Gwijde van Dampierre allemaal heeft uitgericht lijkt vergeten en vergeven. Hier is de nieuwe landvoogd van Vlaanderen.

Ook Damme en Aardenburg erkennen Willem als nieuwe leider. Jan Breydel, een Brugse vleeshandelaar en zijn neringdoeners sluiten zich aan bij het leger van Willem en Pieter de Coninck. Ze vallen op gewelddadige manier de Leliaardse kastelen van Sijsele en Male aan waar de bewoners gelyncht worden.

Parijs gaat er zich mee moeien. Ondertussen zit er een flink haar in de boter tussen de paus en Filips de Schone. Als de Franse koning dan nog een Vlaamse opstand op zijn bord geserveerd krijgt zijn represailles tegen de opstandelingen niet meer veraf. Op 10 mei benoemt hij Robert d’Artois als opperbevelhebber van een nieuw te vormen leger. D’Artois plant een veldtocht naar Vlaanderen. Zoveel is zeker. Hij stuurt de bisschop van Auxerre en zijn rechterhand Pierre Flote om landvoogd de Châtillon bij te staan.

De wetenschap dat er een nieuw Frans leger op komst is doet de Gentenaars alweer zwalpen. De ene wil een akkoord met de Franse koning, de andere wil een verbond met de Bruggelingen van De Coninck. Op 11 mei sturen ze een delegatie naar Kortrijk waar de Châtillon verblijft. In ruil voor een aantal voorwaarden (vrijheden, inspraak in het stadsbestuur, enz.) zijn ze bereid om de koning te steunen. De Châtillon stemt in met de voorstellen. Later zal Filips de Schone dat akkoord bevestigen.

Op 12 mei staat een ongedurige De Coninck met 1600 man in Meulestede, het noorden van Gent waar ze bijzonder vijandig ontvangen worden door een leger van poorters en Leliaards. Het komt net niet tot een gevecht. De Bruggelingen druipen ontgoocheld af als ze vaststellen dat de mensen van Gent hun kar hebben gekeerd. Op de terugweg slagen ze er in het door de Leliaards ingenomen Aardenburg opnieuw te bevrijden.

Maar ook in Brugge blijken de meningen verdeeld als ze vernemen dat het bondgenootschap met de Gentenaars een flop blijkt. Willem van Gulik en Gwijde van Namen trekken hun legers weg uit Vlaanderen. Dat doet de Bruggelingen nog meer twijfelen. Waar is van Gulik? Waarom doen de Gentenaars niet mee? Waarom werden zoveel mensen vermoord in Male? Hier en daar wordt De Coninck als verrader bestempeld. De grond wordt warm onder de voeten van Pieter De Coninck.

De landvoogd wacht niet op de troepen van zijn koning. Hij verzamelt zelf een zwaar bewapend leger van zo’n 1200 man, bestaande uit ridders, schildknapen, kruisboogschutters en voetvolk. Een geërgerde de Châtillon biedt zich half mei met veel machtsvertoon aan te Brugge. Er heerst grote angst bij de Bruggelingen. Ze sturen een delegatie buiten de stadspoorten om te onderhandelen met de landvoogd.

Ze bieden de volledige onderwerping van de stad Brugge aan. De Châtillon eist vergelding voor de moordpartij in Male. Er volgen lange onderhandelingen. Flote wordt er bij geroepen want met de Châtillon valt blijkbaar niet te praten. De Fransen stemmen er uiteindelijk mee in dat de Bruggelingen die zich tegen de Fransen hebben gekeerd uit Vlaanderen worden verbannen. Op 16 mei laat het stadsbestuur van Brugge afroepen dat iedereen die vervolging vreesde voor de middag van de 17de mei de stad mag verlaten. 5.000 mannen kiezen het zekere voor het onzekere en trekken naar Damme en Aardenburg of brengen de nacht door aan de oevers van het Zwin.

Op de late middag van 17 mei volgt de intrede van De Châtillon en Flote in de stad. De klokken luiden, de mensen worden uitgenodigd om hun landvoogden te begroeten. De schrik zit er in als ze de 1200 zwaar bewapende krijgers op het plein bij de hallen zien paraderen. Het gezicht van de Châtillon staat op onweer. De Bruggelingen verwachten een bloedbad. Enkelen onder hen trekken naar het noorden om de situatie te bespreken met de duizenden geëvacueerde Vlaamsgezinden. Er rest hen weinig keuze: willen ze dit overleven dan zullen ze moeten vechten.

Ze smeken de 5000 weggetrokken stadsgenoten om terug te keren om hen te helpen. De nietsvermoedende de Châtillon verwacht geen noemenswaardige weerstand en heeft zijn troepen over de verschillende herbergen van Brugge gelegerd. De deel vernielde Brugse wallen worden bewaakt door grotendeels dronken en slaperige Franse soldaten. De bannelingen houden de situatie scherp in de gaten en besluiten om in de vroege ochtend van 18 mei, bij het luiden van de klokken voor de eerste mis, de stad binnen te vallen.

’s Anderendaags. Vrijdag 18 mei 1302. De Brugse Metten. De bende van Pieter de Coninck, Jan Breydel en Willem van Gullik valt op gewelddadige manier Brugge binnen. Ook de gewone Bruggelingen komen uit hun huizen. Gewapend. Ze gaan op zoek naar alles wat riekt naar Frans. De Franse soldaten zijn zo verrast door de aanval van de Bruggelingen dat ze niet eens de tijd vinden om hun wapenuitrusting aan te trekken.

De inval ontaardt in een genadeloze lynchpartij. Alle Fransen die de Bruggelingen op hun weg ontmoeten worden genadeloos afgemaakt. Ieder wie niet op een inheemse manier de leuze “scilt ende vriend” kan uitspreken wordt zonder pardon gedood. De “escilden” sneuvelen met bosjes. Het “Vlaanderen de Leeuw, dood aan de Leliaards!”galmt door de steegjes van Brugge.

De lijken stapelen zich op. De slachting gaat de hele dag verder. De soldaten van de Châtillon proberen vergeefs weerstand te bieden aan het bloedbad maar kunnen niet voorkomen dat duizend Fransen worden vermoord en 85 Leliaardse edelen worden gevangen genomen. Er rest de Châtillon geen andere keuze dan te vluchten. Hij kan zich ternauwernood, vermomd als monnik, via het water van de Brugse grachten, in veiligheid brengen. Hij vlucht drijfnat naar Kortrijk. Ook Flote kan ontkomen. De Koninklijke lelie wordt onder groot gejuich vervangen door de Vlaamse leeuw. Op 19 mei benoemen de zegevierende Bruggelingen hun eigen stadsbestuur. De lijken van de vermoorde Fransen worden buiten de stad op het stort gegooid. De stad wordt gereinigd.

De Châtillon reist naar Rijsel om een nieuw leger samen te stellen. Het enige wat hij wil is wraak! Koning Filips verneemt de Brugse wandaden tegen zijn soldaten. Deze keer zijn ze echt over de schreef gegaan. Vanaf nu plant hij enkel en alleen nog zwaar repressief op te treden tegen de Vlamingen. De wapens zullen spreken. De rol van de Châtillon is deze keer voorgoed uitgespeeld. Filips de Schone heeft genoeg van zijn zwakke leiding.

Er komt een nieuwe gouverneur (de graaf van Boulogne) met daarnaast een militaire bevelhebber (de fameuze Robert d’Artois). Het Frans gezag in Vlaanderen moet zonder dralen hersteld worden. En ook Johanna van Navarra gaat zich bemoeien. Ze is uitzinnig van woede om wat er in Brugge gebeurd is. Bovendien is ze de beledigende ontvangst van vorig jaar niet vergeten. Ze beveelt d’Artois om alle Bruggelingen, zonder onderscheid van leeftijd of geslacht te doden.

Na opnieuw een triomfantelijk onthaal in Brugge wordt het menens voor Willem van Gulik. Hij maakt met zijn schitterende uitrusting een diepe indruk op de stedelingen die hem overladen met geschenken. Het stadsbestuur schenkt de legeraanvoerder 10 peperdure paarden en de meeste exclusieve uitrusting en dito legermateriaal. Begin juni volgt de blijde intocht van Gwijde van Namen. De klokken luiden zonder ophouden. De Bruggelingen zijn verrukt om hun nieuwe ruwaard en beloven hem unaniem hun trouw. Ze lijken voorbij te gaan aan de wetenschap dat ze zich de eeuwige vijandschap van de machtigste heerser van Europa op de hals hebben gehaald.

Het nieuwe Brugse stadsbestuur gaat dynamisch en doelgericht te werk. Het financieel beleid beperkt zich niet tot de stad zelf maar strekt zich uit tot alle veroverde gebieden. Losgeld voor de gevangen Leliaards, inbeslagname van goederen, leningen bij de sympathiserende rijke poorters en geestelijkheid. Tot aan de Franse grens wordt steun ingezameld. Alles staat nu in het teken van die machtige Vlaamse strijdkracht die Willem van Gulik en Gwijde van Namen koortsachtig op poten aan het zetten zijn.

De strijd om de bevrijding begint op 31 mei 1302 wanneer Willem met een goed van wapens voorzien leger de stad uittrekt. Het is een vreemde combinatie van Bruggelingen (de handwerkers en ambachtslieden van Pieter de Coninck), vrijwilligers en gehuurde ridders. Ze trekken via Wijnendale (ze laten de versterkte burcht links liggen) en Gistel naar Diksmuide, Veurne en Nieuwpoort. De Leliaards slaan overal op de vlucht. In elke stad worden de Koninklijke baljuws vervangen voor Klauwaardsgezinden.

Begin juni worden Veurne, Nieuwpoort, Hondschoote, Broekburg en Sint-Winoksbergen veroverd. Overal worden de troepen als bevrijders ingehaald. De boeren en de plattelandsbewoners sluiten zich enthousiast aan bij het Vlaamse leger. De mensen van de Westhoek hebben een tijd van doffe ellende meegemaakt. Waar ze tot voor enkele jaren konden genieten van relatieve welvaart heeft de Franse onderdrukking iedereen teruggebracht naar de ergste feodale toestanden.

Het leger trekt naar het versterkte Franse bolwerk van Kassel. Ondertussen wordt het nieuws vernomen van de capitulatie van het kasteel van Wijnendale. Ook de twijfelende Ieperlingen openen hun poorten: ze zullen instaan voor een leger van 500 gewapende stedelingen. Ondertussen hebben zo’n 300 overblijvende Fransen zich verzameld in het kasteel van Kortrijk.

En er is nog een (door het Brugse stadsbestuur gefinancierde) nieuw leger op komst voor de Vlamingen: Gwijde van Namen, de 7de zoon van Gwijde van Dampierre trekt op 12 juni naar de ultieme bestemming: Kortrijk. Handwerkers, edelen, arm en rijk hebben maar één doel: een zelfstandig Vlaanderen, bevrijd van Frankrijk. De Fransen die zich hebben verschanst nabij Kortrijk schieten met vuurpijlen de stad in brand. Het zal enkele dagen duren vooraleer de Vlamingen de situatie onder controle krijgen. Met enkele reusachtige katapulten schieten ze onophoudelijk zware stenen naar het Kortrijkse kasteel. De Fransen houden zich gedeisd maar blijven wel ter plaatse.

Heel Vlaanderen is overstag gegaan voor de snelle opmars van de Vlaamse legers. Er rest alleen nog het Fransgezinde Gent. Oudenaarde besluit de doorgang van de Schelde te blokkeren. Geen enkel graanschip kan nog aanmeren in Gent. De Gentenaars hebben weken geen brood op de planken. De situatie zorgt voor een nooitgeziene malaise en hongersnood bij de bevolking. Ze zoeken met de moed der wanhoop steun bij de Franse koning. Filips belooft hen zo snel mogelijk te helpen. De twijfel slaat toe bij de gewone mensen van Gent. De tweespalt tussen de Leliaards en de Liebaards bereikte ongeziene hoogtes. De Leliaards blijven in de meerderheid maar heimelijk hebben enkele honderden Gentenaars besloten om de stad te ontvluchten.

Ze sluiten zich aan bij de Bruggelingen. Hun leider is Jan Borluut, een “Vlaams enfant terrible” en al eerder uit de stad verbannen poorter. Filips de Schone is in zijn eer gekrenkt als hij verneemt dat een Vlaams leger de Fransen overal heeft verjaagd. Hij vormt een legermacht van 2.500 ruiters, 500 boogschutters en 5.000 soldaten te voet. Robert d’Artois krijgt de leiding voor de krijgsmacht die op 30 juni 1302 vanuit Arras (Atrecht) opstoomt. Van zodra zij de Vlaamse grens voorbij zijn leveren ze zich over aan extreem geweld. Elke man, vrouw of kind die ze kunnen vatten wordt genadeloos onthoofd. De arrogante d’Artois laat zijn manschappen zelfs de kerken binnendringen en de heiligenbeelden vernielen. De legerleider heeft maar één doel: zo snel mogelijk op te rukken naar het vermaledijde Brugge!

Tijdens de bevrijdingstocht door Vlaanderen is het Vlaamse leger verder versterkt met delegaties van Ieper, Kassel (2.000), Poperinge (8.000), Gent (Jan Borluut met 700 man). Jan Breydel zorgt voor verse ravitaillering en Jan van Renesse komt met een groep elitesoldaten van Zeeland. Allen zullen ze strijden en vechten onder de gemeenschappelijke Vlaamse leeuwenvlag. Ook de tempeliers (een divisie van de zwarte, witte en grijze tempeliers) zijn van de partij om de Vlamingen militair bij te staan. Ondanks de oppositie van de Leliaards in Ieper zijn er 1200, in het rood uitgedoste, Ieperlingen van de partij.

Het geloof in eigen kunnen bij de Vlaamse massa gaat hand in hand met intense wraakgevoelens tegenover de Fransen. Veel boeren hebben zwaar geleden onder de plundertochten van de Fransen in de jaren 1297-1300. Ridders en edelknapen hebben nog steeds familieleden die gevangen zitten in Frankrijk. Zo bijvoorbeeld Gwijde van Dampierre, Robrecht van Bethune, Filippina.

Velen hebben hun bezittingen verloren omdat ze ooit partij kozen voor de graaf. Of willen ze hun doden wreken zoals Willem van Gulik zijn broer die overleed op het slagveld van Bulskamp. Iedereen kent zijn lot: het is ofwel winnen ofwel de niet te onderschatten wraak van de Fransen ondergaan. Zo eenvoudig ligt de keuze.

Op 8 juli slaan de Fransen hun kamp op aan de voet van de Mossenberg (die nu Pottelberg genoemd wordt). De 2000 Franse ridders doen zich enkele dagen te goed met spel, banketten en plezier. De Mossenberg wordt prompt omgedoopt tot “Berg van Weelde”.

Die nu heet die berch van Weelden,

Daer lagen die Franken ende speelden,

In hare tenten ende Pauwelyoenen

Het Vlaamse leger treft zijn laatste voorbereidingen. 1200 Ieperlingen staan opgesteld aan de wallen van het kasteel van Kortrijk waar ze de uitbraak willen vermijden van de daar gekazerneerde Franse divisie onder leiding van de heer van Lens. De posities blijven onveranderd tot woensdag 11 juli.

Rond 5 uur – zonsopgang – zijn er brandende toortsen te zien op de vestingwallen van het Kortrijkse kasteel waar zich het Franse regiment bevindt. De Fransen werpen ostentatief hun toortsen neer buiten de buitenmuren aan de noordkant van het kasteel. Rechtover de graslanden die leiden naar de Leie en het klooster van de Grauwe Zusters. “Hier staan de Vlamingen klaar” maken ze duidelijk aan hun basiskamp. De te duchten bevelhebber Robert d’Artois heeft de brandende hint gezien. Hij weet voldoende. De Franse aanval begint om 6 uur.

12.000 Vlamingen (onder hen zijn er duizend ridders) staan beschut en verstandig opgesteld met de Leie in de rug, de Grote Beek in het zuiden en de Groeningebeek in het oosten. Ze hebben opdracht gekregen om de rangen steeds gesloten te houden. Vooraan, net achter de twee beken, staan de kruisboogschutters beschermd door de grote schilden van hun helpers. Achter hen staan overal lange pieken in de grond geplant. De punt staat dreigend naar boven gericht. Met telkens één krijger die klaar staat om te mikken op de paarden die er nu elk mogelijk moment zullen komen aanstormen.

Iets naar achteren bevinden zich de krijgers met de goedendag. Zij zorgen voor de afwerking. Ze hebben de opdracht om op alles in te hakken: man én paard. Dan volgt de grote massa. De stevigste en best uitgeruste mannen worden schouder aan schouder in de voorste gelederen geplaatst. De met takken gecamoufleerde beken zijn met een breedte van zo’n drie meter en een diepte van twee meter geen grote rivieren, maar ze vormen wel een beduidend obstakel voor de vijand. Het Vlaamse leger oogt indrukwekkend in al zijn facetten.

Tien Franse bataljons van elk 200 gepantserde ruiters verspreiden zich aan de buitenkant van de Kortrijkse beken. Voor hen twee rijen voetvolk. Een massa die door hun overmacht door de 12 groepen Vlaamse boogschutters moet breken om zo de weg vrij te maken voor de ruiters. Dat is het strijdplan. Het Franse leger lijkt kwalitatief veel sterker. “Wij zijn te paard en zij te voet, en honderd paarden zijn duizend man waard”, beweert Robert d’Artois aan zijn manschappen.

De eerste pijlen ten teken van aanval zoeven door de lucht. Het Franse voetvolk zet zich in beweging. Het regent pijlen. De intensiteit van de pijlenregen is zo erg dat het lijkt of men de lucht niet meer kan zien. De vijandelijke strategie van de overmacht lijkt te werken. Door een overmacht in getalsterkte kan de Groeningebeek worden overgestoken. De Fransen worden wat overmoedig omdat hun plan functioneert maar worden tot hun verbazing door drie Vlaamse legerscharen omsingeld en in de pan gehakt.

Het plan om de Ieperlingen te posteren aan het kasteel van Kortrijk werkt perfect. De Fransen hadden een aanval voorzien in de flank van het Vlaamse leger, maar ze worden door het kordate Ieperse leger in hun Kortrijkse vesting geblokkeerd. Onaangename verrassingen dus voor D’Artois die de opdracht geeft aan het voetvolk zich terug te trekken terwijl de ruiters het aan de linkerkant zullen overnemen. Zijn plan zorgt voor chaos bij zijn eigen strijdkrachten. Velen worden door hun eigen paarden vertrappeld.

De Franse ruiters blijven maar komen. “Het is hoog tijd dat die Vlaamse boerenpummels een lesje krijgen”. Ze lopen zich vast en blijven zich vastlopen, terwijl de Vlaamse boogschutters alle tijd hebben om hun pijlen te richten op de weerloze vijand. De Vlaamse zwaarden, pieken en goedendags vormen een “ijzeren” muur. Vele Franse aanvaller komen in het water van de beken terecht en verdrinken door het gewicht van hun stalen gevechtsuitrusting. Chaos alom. Paniek.

Aan de rechtervleugel van het front gaan drie bataljons Franse ruiters zonder tegenstand over de Groeningebeek. Maar ze lopen hun dood tegemoet tegen het goed geordende Vlaamse leger. Nieuwe aanvalsgolven volgen. Er wordt nu overal gestreden. Vaak man tegen man. Met hun verwoestende goedendags viseren de Vlaamse krijgers de paarden van de Franse ridders die zo gedwongen worden te voet verder te strijden.

Langzamerhand komen de Vlamingen in de meerderheid. 3.000 à 4.000 Vlamingen tegen 1.800 ruiters te paard. Zo kunnen de Vlamingen hun strijders aflossen. In de achterste gelederen staan steeds mannen klaar om in te springen met hun zwaarden, schilden en goedendags. Steeds minder en minder ridders te paard nemen het op tegen duizenden Vlamingen tegelijk die de ruiters vol zelfvertrouwen terugdringen tot aan het water van de twee beken. Velen worden van hun paard gesleurd in gedood. Die beken vormen nu een dodelijke hindernis voor de uitgeputte Fransen die in de modder uit het zadel geworpen worden, in het water terechtkomen en hopeloos en ellendig verdrinken.

Pierre Flote, de machtigste raadgever van de koning, wordt door de drieste Vlamingen genadeloos afgeslacht. Een ziedende legerleider Robert D’Artois ziet vanaf de rechteroever van de Leie de debacle van zijn troepen met lede ogen aan. Hij is een dappere man en besluit zich persoonlijk in de strijd te mengen in de hoop het tij nog te doen keren. Hij stuurt zijn persoonlijk bataljon ten aanval. Jacques de Châtillon volgt.

Gwijde van Namen bemerkt de aanstormende Franse bevelhebber en beseft het gevaar. Hij trekt er onmiddellijk naar toe met een groep Gentenaars. D’Artois geflankeerd door De Châtillon, is sterk en ze slagen er in om door te dringen tot diep in de Vlaamse gelederen. Tot bij de grafelijke banier, de Vlaamse leeuw, die hij aan stukken trekt. In de kortste tijd wordt hij omsingeld door woedende Vlamingen. D’Artois houdt lang stand. Hij slaat er in alle richtingen op los. Hij jaagt zijn paard voortdurend naar nieuwe groepen tegenstanders die tevergeefs met het lansen door het pantser van zijn paard proberen te boren.

Uiteindelijk vindt hij zijn meester in Willem van Saaftinge, een lekenbroeder (een tempelier) uit de abdij Ter Doest van Lissewege. Met een forse slag van zijn goedendag brengt hij het gepantserde paard ten val. De Vlamingen sparen paard noch ruiter. D’Artois wordt genadeloos doodgeslagen. Ondertussen is ook de gehate landheer De Châtillon gesneuveld. De zege wenkt.

De ontredderde Fransen slaan met de moed der wanhoop op de vlucht maar worden achtervolgd, vertrappeld en vermoord door de verbitterde Vlamingen. Voor de handwerkers en de boeren is het uur van de onverbiddelijke wraak aangebroken. Omschrijf het als een ijselijke slachting. De Fransen zijn in paniek en vluchten halsoverkop. De opgehitste Vlamingen jagen hen genadeloos op. Ze roepen en schreeuwen: “Slaat allen dood! Al wie sporen heeft aangegespt is vervloekt voor ons volk!”. Ze worden opgejaagd tot Dottenijs, Zwevegem en Sint-Denijs. Tot 10 km buiten het slagveld liggen de velden en wegen bezaaid met vermoorde Fransen.

Aan de stadsmuren van Doornik stromen armzalige resten van het roemrijke Franse leger toe. De stadspoorten worden gesloten. De gehavende strijders moeten noodgedwongen beschutting zoeken in de huizen van het platteland in het Doornikse. Het bloedbad duurt tot ’s avonds. Het slijk rond de omgewoelde beken is bezaaid met de lijken van 12.000 à 15.000 soldaten. Het water van de Kortrijkse beken (de bloed meersch) heeft een dieprode kleur. De slag is afgelopen. Het Vlaamse leger van ambachtslieden, boeren en vissers heeft het prachtigste leger van heel West-Europa vernietigd!

De Vlaamse krijgers zijn uitgeput, verstijfd en uitgehongerd. Ze hebben sinds 6 uur ’s morgens niet meer gegeten noch gedronken. Hun handen doen pijn door de urenlange omknelling van hun goedendag. De avond valt. De boeren van over de Leie komen met brood, wijn en gedroogde vis om hun helden te voeden en te eren. Ze brengen allen samen de nacht door op het slagveld.

’s Anderendaags worden de lijken ontkleed en zonder enige vorm van ceremonie in massagraven begraven. Graaf d’Artois wordt begraven rond de abdijkerk van het Groeningeklooster. De oorlogsbuit is interessant. De Fransen hadden hun wijn met zich meegebracht om hun overwinning te vieren. Het zijn echter de Vlamingen die hun mond zetten aan hun roemers. 700 gouden sporen en een hele vracht zilveren sporen (van de niet-ridders) worden verzameld en naar de O.L.V.-kerk van Kortrijk gebracht. Ze zullen er 80 jaar blijven hangen tot dat de Fransen ze zullen roven in de vergeefse hoop om die rampzalige Guldensporenslag uit hun collectief geheugen te wissen.

Uitbundig feest in Kortrijk op 12 en 13 juli! Al vroeg in de morgen van de 12de vernemen de uitgehongerde Gentenaars het nieuws van de Vlaamse triomf op de Fransen. In heel Vlaanderen heerst euforie. Iedereen wordt gek. Het is als een roes. Een trance. Het eenvoudige Vlaamse volksleger heeft het elitaire ridderleger van de Fransen verslagen.