Alle baten helpen, zei de boer, en hij trok van de kat een haar uit […]
Anno 1932, op de 17de september, zondagnamiddag is er hier op de hofstede Gustaaf Dejonckheere, […]
Bij de boeren Heel de zondagvoormiddag was één verlangen. Na de vespers immers trokken we […]
Een boer had eens warmoes gegeten
waardoor hij kreeg grote kak,
en nu zijnde neergezeten
in het kakhuis met gemak,
Aan de IJzerdijk ter hoogte van de ‘hoge brug’ bij de herbergen ‘het Fort’ en ‘De Kroon’, was er nog een concentratie van enkele huizen. Met zijn ± 633 inwoners op 843 ha, meer dan viermaal de oppervlakte van Diksmuide, kon men Kaaskerke toen dun bevolkt noemen.
Boerinne, ‘k’n kan niet meer. De boerin hoort diepe, lastige snikken en ziet Fluppe voort trakelen, de poort uit. Ze weet niet waar het haar houdt en ze schreeuwt lijk een kind. ’s Anderendaags komt Fluppe niet terug en de boer gaat naar ’t woonstje
Ze woonden langs de vaart. Al heel lang, van geslacht tot geslacht, te Beernem op ‘de Gevaarts’, langs de Gentse vaart tussen Moerbrugge en Bloemendale.
In de hoge oudheid in het uitgestrekte ‘Vlaamse Woud’ verscholen, was Roeselare’s bodem grotendeels met bos bedekt. Vanaf de 12de eeuw werd de ontbossing overal ijverig doorgevoerd, en ook toen moeten er uit Roeselare verschillende bossen verdwenen zijn.
’t Is te fète honderd jaar geleên. Petrus Maes, mijn grootvader langs moederszijde, woonde op een klein doeningske, op een boogschote van Westvleterenkerke, in ’t midden van de broeken. Rondom in ’t water lijk op een eiland binst de winter en in de zomer in een zee van groenigheid, zoverre als jen ogen dragen.
’t Is zo klaar lik chikezop – een onbegrijpelijk geval
Slapen tot dat de zunne in je gat schijnt – lang slapen
Beter è luus in de pot of geen vet – het is beter dan niets
’t Goat stront regen mè hakskes – ’t Goat mollejoengen regen
Een plotselinge mare heeft als een donderslag onze stad getroffen, en heel de bevolking op striepjes gesteld. Namelijk; monseigneur heeft bevonden dat zekere gekruinde kapel(h)aan hier wonderdaden genoeg verricht heeft en dat hij daarom de volgende beslissing heeft genomen.
De dood op getepoten (graatmager)
Met een poot in de pit zijn (heel erg oud zijn)
Te dom om dood te doen (niet zeer snugger)
Boerke Krelis had het koud aan zijn voeten. Hij lag in het hospitaal waar ze zijn appendix hadden weggenomen en zijn vijfenveertigers hadden het niet warm.
Tsjenoavens vor ê boer zyn huus zat ‘r ê joenge maarte …
Ze stopte koussen, lapte kleërs, of speelde olleëne koarte.
Dat was ê dink van vijftien jaar,
– ze noemde Roözemie! –
Boertje Pé, die op een klein gedoenselke woonde, kwam zijn vrouw te verliezen. Ze was nog niet koud, toen meneer de pastoor reeds ten huize kwam.
Er was eens een gezin met twaalf jongens en er kwam een dertiende bij. Dat kind groeide of bloeide echter niet. Zijn vader werkte bij een boer en hij pakte hem altijd mee in zijn onderlijfzakje.
Denk nu maar niet dat het de boer in de eerste plaats om de vruchten ging, al werden die niet versmaad, noch om de sierlijkheid van de boom zelf. Neen, de notelaars waren er hoogstnodig.
Weet je hoe de spiegel ontdekt werd? Luister! Ik heb het vernomen van een oud, oud paterke die er voorzeker niet zou om liegen!
‘Hela’ riep een stuk ambrasmaker in het Frans tot een boerken. ‘Weet ge waaraan ge een Vlaamse boer kunt herkennen?’
De toenge van ne mens kan meer snie’n dan ’t scherpste mes.
Onthoud dezen gouden regel: wie da ’t goud heeft, maakt de regels!
Ol da’j moet doen is oasemen, de reste is èn optie.
Past up voor joen karakter, anders gaat joen reputaatje voor zijn zelven zorgen.
Als men vroeger bomen uithakte, liet men de rolders (aarsgat van uitgeroeide boom) in de grond zitten en de armen of de werklieden mochten ze komen uithalen.
‘Hela’, riep een stuk ambrasmaker in het Frans tot een boertje. ‘Weet ge waaraan ge een Vlaamse boer kunt herkennen?’ ‘Non, Monsieur’, zei de boer.
Deze Diederik De Curte, deze zoon zo gelukkig ter wereld gekomen op het ogenblik dat zijn vader met plezier een onbekende arme vreemdeling gastvrijheid aanbod, huwde met de dochter van de heer van Boezinge en dan dan af is het edel en ridderlijk geslacht van De Curte afgestamd, dat dikwijls hoge ambten van het land bekleed heeft en in de zeventiende eeuw uitgestorven is.
Er is een boer en hij heeft drie zonen. Hij laat aan die zonen bij testament 17 paarden na
Hoeveel werd er niet geschreven en verteld over varende vrouwen, ’t is te zeggen spoken of heksen, onder de gedaante van vrouwen, die over de aarde zweven of varen, zo snel en zo zacht, alsof zij de grond niet aanraken. Soms veroorzaakte hun stille vaart draai- en dwarrelwinden, die straten ver meedraaien. Vandaar kregen die draaiwinden, die zand en bladeren al wemelen omhoog drijven, de naam van varende vrouwen.