Drama in Sint-Donaas

Kort na de moord op graaf Karel de Goede schrijft zijn secretaris Galbert het uitgebreid verslag van de gebeurtenissen van die dagen op papier. Anno 2014 worden zijn teksten getransformeerd in een eigentijdse tekst die ons onweerstaanbaar meesleurt naar het ver verleden van Vlaanderen zowat 900 jaar geleden.

Deze kroniek is hier beschikbaar in geïllustreerde vorm.

 

Oude boeken. Ze bezitten een aantrekkingskracht die ik niet kan weerstaan. Vooral als ze het hebben over de geschiedenis van Vlaanderen en van mijn eigen Westhoek. Ik voel meteen liefde op het eerste gezicht als ik een boek uit 1825 op de harde schijf van mijn computer kan opslaan en dat meteen ook doe in mijn hersenen. ‘Des mémoires relatifs à l’histoire de France jusqu’au 13e siècle’, geschreven door de Franse historicus M. Guizot, bevat een hoofdstuk dat volledig gewijd is aan het leven van onze graaf Karel de Goede: ‘Vie de Charles-le-Bon, comte de Flandre par Galbert, syndic de Bruges’. Ik heb het jaren geleden in het oud-Vlaams gehad over de moord op deze graaf en krijg hier nu opnieuw de mogelijkheid om terug te keren naar de bron om ook eens mijn verhaal te schrijven over de gebeurtenissen daar in het begin van de 12de eeuw.

De inleiding van het Franse boek zet meteen de toon. Geen enkele gebeurtenis heeft in deze jaren zo een diepe indruk nagelaten dan de moord op de graaf van Vlaanderen door de proost van het lokale kapittel en diens familie. Een misdaad die gepleegd werd in de Sint-Donaaskerk van Brugge. Nochtans was Karel van Denemarken een zachtaardige, vrome en zorgzame prins die alleen maar de orde en de vrede voor ogen had. In een tijd van geweld en anarchie waren dit waarden die zelden voorkwamen bij een vorst.

Karel heeft na een ongelukkige jeugd de rest van zijn leven besteed aan het welzijn van de Vlamingen. Na zijn passage in het Heilig Land, aan de zijde van zijn oom Robrecht van Jeruzalem, heeft hij geweigerd om afscheid te nemen van Vlaanderen waar hij zijn leven eindigt na een brutale aanslag door een privé militie. Een aantal kroniekschrijvers van die tijd hebben de dramatische gebeurtenissen minutieus op papier gezet. Wouter, de kanunnik van Terwaan, doet dat op vraag van zijn bisschop Jan en er loopt nog een onbekende dichter rond die een treurdicht met ondermaatse Latijnse teksten in elkaar flanst.

Maar er is ook een zekere Galbert. Een Brugse notaris, een officiële toezichthouder, zeg maar een lokale secretaris die aanwezig is in de stad op het tijdstip van de moord. Hij noteert dag na dag wat hij en vele getuigen zien en wat er gebeurt in Vlaanderen. Pas rond 1130, drie jaar na de feiten, komt hij met zijn dramatisch relaas op de proppen. Het zal nog eeuwen duren vooraleer zijn gedetailleerde dagboek boven water zal komen en effectief zal gebruikt worden om dit stuk authentieke Vlaamse geschiedenis te reconstrueren. De Franse historicus Guizot vindt Galbert een prima getuige en waagt zich in 1825 aan de herwerking van het oorspronkelijke werk dat op dat moment dus op dat ogenblik al bijna 700 jaar op papier staat.

En zo kom ik dus op mijn beurt terecht in het leven van Karel de Goede. Nog eens 200 jaar later. Mijn hoofdpersonage wordt geboren kort na 1080 als zoon van de Deense koning Knoet en de Vlaamse Adela van Vlaanderen die de dochter is van graaf van Vlaanderen Robrecht de Fries. Karel van Denemarken is dus de kleinzoon van de graaf van Vlaanderen. Het is ook de reden waarom de kleine Karel hier zijn jeugd slijt en waar hij uitgroeit tot adviseur van zijn neef graaf Boudewijn Hapkin. Die heeft zelf geen kinderen en bij zijn dood in 1119 treedt Karel de Goede dus aan als volgende in het rijtje van de graven van Vlaanderen.

Karel is een vroom en een wijs man die van bij zijn aantreden werk wil maken van vrede en rust in zijn land. Goede wetten en een aangepaste justitie zorgen er voor dat Vlaanderen in 1123 volop groeit en bloeit, of zoals Guizot het in het Frans zo liederlijk neerpent; ’tout jouit de la tranquillité et de toute sorte de bonheur’.

Over het hele Vlaamse grondgebied is het dragen van wapens trouwens verboden. Hoe kan je nu ooit vrede krijgen als iedereen met wapens rondloopt? Galbert vraagt het zich af. En dus worden de bogen en de pijlen en alle andere wapens verplicht ingezameld en bewaard op beveiligde plekken buiten de grote steden. De rechtspraak ontwikkelt zich met rasse schreden. De kracht van het woord. De taal als verdedigingsmiddel. De kunst van het praten in een wereld waar de inwoners amper kunnen lezen of schrijven. Debat en argumenten vervangen wapens. Het mag trouwens gezegd dat Karel een diepchristelijk man is in deze ontluikende tijd van abdijen en kloosters.

Van een economisch beleid weet Galbert niets te vertellen. Ligt daar de reden waarom het zo snel verkeerd begint te lopen in dit idyllisch Vlaanderen? Ik citeer Galbert tot in de kleinste details: ‘de Heer God stuurt de gesel van de hongersnood en daarna die van de sterfte. Over de hoofden heen van de inwoners van ons koninkrijk.

Aanvankelijk zijn er nog eerst die verschrikkelijke voortekenen. De 15de augustus van 1124, rond het negende uur van de dag, etaleert zich een schaduw voor de zon. De inwoners kijken verbijsterd naar de hemel. Eerst beperkt de schaduw zich nog tot de rechterkant van de zon en lijkt het land veranderd in een spookachtig theater. Maar gaandeweg overvalt een bevreemdende en angstaanjagende duisternis het hele landschap en wordt het hele oppervlak van de zon bedekt door deze schimmige schaduw.’

‘Het is een onheilspellende voorbode van ongeluk’ orakelen onheilsboden. Ze houden de vrede in de gaten en ze beseffen maar al te goed dat het er niet altijd zo rechtzinnig aan toe gaat hier in dit Vlaanderen. Het mirakel dat zich voor ieders ogen afspeelt, is wel een teken aan de wand voor iedereen. Meesters en dienaars zijn gelijk voor de wetten van God. De voorspellers verwijzen naar psalm 104: ‘Hij riep een hongersnood over het land af en vernietigde elke voorraad brood.’

Korte tijd later vervult de profetie zich. Niemand kan zich nog op een normale manier in zijn of haar levensonderhoud voorzien. Voedsel en drank worden gehamsterd. In plaats van normaal te eten en te drinken, eten de mensen in één keer het brood dat ze normaal kunnen verorberen tijdens meerdere dagen. Als de hongersnood werkelijk zal uitbreken, dan kunnen ze er alvast aan beginnen met gevulde magen.

Galbert schetst een apocalyptisch beeld van zijn tijd. De menselijke gulzigheid en de excessen met de vruchten van de natuur zorgen er voor dat er mensen zijn die ziek zijn van indigestie terwijl er anderen zijn die verteerd worden door honger en dorst.

In deze tijd van hongersnood en dan nog in vastentijd, leven er mannen in dit land die zich enkel maar voeden met vlees. Ze leven in de buurt van Gent en dicht bij de Leie en de Schelde. Van brood op de plank is er al geen sprake meer. Hier en daar wagen enkelen zich op weg naar de steden of de kastelen. Op zoek naar brood. Soms vallen ze dood neer in het midden van de wegen, omgekomen van de honger. Zo erg is het dus al gesteld met Vlaanderen. Er wordt gesmeekt om aalmoezen. Je moet eens de lichaamskleur bekijken van de arme stakkers. Niemand zie je hier nog met een normale huidstint. Op de gezichten staan kleuren die je het best kan vergelijken met het grauw van de dood. En wie al gezond blijft, krijgt het psychisch hard te verduren met het verwerken van de ongenadige ellende van de stervenden.

De hongersnood treft geenszins de goddelozen die op dat moment al bezig zijn met hun plannen om hun graaf om het leven te brengen. De illustere Karel de Goede heeft zijn bijnaam niet zomaar gestolen. Hij probeert om zo goed en zo kwaad mogelijk de arme mensen bij te staan. Hij en zijn bedienden zorgen voor aalmoezen, genereuze giften die ze uitdelen in hun kastelen en op de plekken die hen toebehoren. Tussen de vasten en de periode van de nieuwe regens krijgen 100 arme Brugse sukkelaars dagelijks een extra groot brood toegestopt. En ook in andere kastelen wordt er voedsel uitgedeeld.

In datzelfde jaar van onheil beveelt de graaf dat iedereen die twee gemeten grond bezaait er één extra moet voorzien van erwten en bonen want die groeien snel en zo kunnen deze groentes op redelijk korte termijn de grootste noden lenigen. Ten minste als deze ingrijpende hongersnood blijft aanhouden voor de rest van het jaar.

In Gent zijn er mensen die hongerigen voor hun woningen moedwillig aan hun lot hebben overgelaten. In plaats van hen voedsel te schenken, hebben ze de sukkelaars laten sterven op de stoepen van hun huizen. Ze krijgen een smadelijke uitbrander van graaf Karel die trouwens ook het brouwen van bier verbiedt. De gerst kan beter gebruikt worden. Ook van haver, paardenvoer notabene, moet er brood gebakken worden. De armen moeten proberen in leven te blijven met een mengeling van haver en water.

Elke dag opnieuw laat de graaf brood wegdragen van zijn eigen tafel. Voldoende om meer dan honderd armen te voeden, lees ik. Ik heb zin om hierbij wat commentaar te geven. Maar is het nu al nodig om het imago van deze godvruchtige graaf beschadigen? Ik laat het zo en ga verder met het verhaal van notaris Galbert. Sinds de vastentijd houdt onze graaf zich ook bezig met de distributie van kleding voor de armen. Elke dag krijgt één sukkelaar een stel nieuwe kleren toegestopt van Karel. Een hemd, een tuniek, een dierenhuid, een kap en schoeisel en daarna spoedt hij zich naar de kerk om er te bidden en psalmen te zingen ter ere aan zijn God. Na de dagelijkse misviering aarzelt hij niet om nog verder denieren uit te delen aan de bedelaars.

De internationale politiek komt even naar de voorgrond. Terwijl Karel in al zijn godsvrucht probeert de vrede en de rust te bewaren in zijn land sterft Hendrik, de Romeinse keizer zonder erfgenamen achter te laten. Ik check even Wikipedia en arriveer bij Hendrik V die als keizer van het Roomse rijk overlijdt in het jaar 1125. Een hoop slimme mensen, onder wie de hoogste clerus, vindt niet zomaar een geschikte opvolger en zo komt onze devote Karel, graaf van Vlaanderen in het vizier als ideale kandidaat. De kanselier van de bisschop van Keulen en die van graaf Godfried van Namen haasten zich naar Brugge om er hun boodschap over te maken.

‘U bent de perfecte opvolger om keizer te worden’. Veel tralali en tralala over de gratie van God. De bruuske vraagstelling moet ongetwijfeld het imago van onze graaf strelen. Wat moet hij met dit verzoek aanvangen? Hij zoekt antwoorden bij zijn nobelen en bij de pairs van zijn grondgebied. Een grote meerderheid ziet zijn vertrek in deze tijd van malaise niet zitten en smeekt Karel om in Vlaanderen te blijven en het keizerlijk aanbod naast zich neer te leggen.

Zonder hem is hun vaderland gewoonweg verloren. Deze smeekbede komt niet van iedereen. Diegenen die al met moordplannen in hun hoofd rondlopen, geven een ander advies. Dit aanbod mag hij niet zomaar van tafel vegen. Hij kan onmogelijk de troon en het prestige ervan weigeren. Beseft hij eigenlijk wel hoe glorieus en honorabel het is om keizer te worden van het illustere Roomse rijk?

Graaf Karel gaat in op de smeekbede van zijn entourage. Hij blijft. Er is werk genoeg hier om de vrede in de gaten te houden. Schrijver Galbert heeft lof te over voor zijn beslissing: hij zal alles in het werk stellen om zijn land te dienen. Trouw en katholiek, goed en religieus en in de glorie van God zal hij met de nodige voorzichtigheid zijn mannen leiden. Eigenaardig genoeg moet hij zich weinig zorgen maken om zijn grondgebied te verdedigen tegen gebeurlijke invallen van zijn buren. Want die hebben al eveneens een hoge dunk van Karel. Ze beseffen dat een goede alliantie met hem meer voordelen biedt dan nadelen. Hier en daar volgt de graaf zijn ridders als ze ergens een lokale strijd moeten leveren tegen de prinsen van Normandië en die van Frankrijk. Aan het hoofd van een legertje van tweehonderd trouwe ridders brengt hij het er telkens weer goed van af.

De loftrompet voor Karel schalt ononderbroken verder door de tekst en stoort me enigszins om de draad van het gebeuren te volgen. De inlandse problemen van honger en voedselgebrek worden beetje bij beetje aangepakt. De gronden krijgen stilaan hun vroegere vruchtbaarheid terug. Karel beveelt dat de zolders gevuld moeten worden met fruit en met levensmiddelen. Het leven in Vlaanderen krijgt stilaan een zachtere allure. De vrome graaf wil vooral orde in zijn rijk. Hij gaat voorzichtig op zoek naar de werkelijke eigenaars en de echte gebruikers van de vele gronden doorheen zijn land.

Wie zijn hier de slaven en wie zijn de vrije mannen? We zien hem vrij vaak opduiken in vergaderingen van de vierschaar waar debatten en pleidooien gehouden rond de problematiek van de vrije mannen die absoluut niet geïnteresseerd zijn in het trieste lot van de duizenden lijfeigenen. Nochtans zijn het precies die lijfeigenen die er voor kunnen zorgen dat het land beploegd wordt. De graaf vermoeit zich om nieuw volk aan te trekken naar Vlaanderen. Zijn persoonlijke aanpak van lokale incidenten bezorgt hem niet altijd vrienden. Integendeel zelf.

Ik leer een aantal andere hoofdrolspelers kennen van het Vlaanderen van toen. Eerst en vooral is er Bertulf Erembald. Een telg van het geslacht van de Erembalden waar ik later meer zal over vertellen. De proost van het kapittel van Brugge en de persoonlijke kanselier van de graaf. Het grondgebied van Brugge is integraal eigendom van de graaf van Vlaanderen en dus is proost Bertulf een ondergeschikte van Karel. Net zoals zijn broer Désiré Haket die kasteelheer is van Brugge. Beiden hebben sleutelposten weten te bemachtigen in het graafschap van Vlaanderen. In hun zog nestelen zich nog een aantal neven met als voornaamste figuren Bosschaert, Albert en Robrecht. Je mag ze gerust nieuwe adel noemen.

De oude Veurnse familie heeft het, ondanks zijn horige status, ver geschopt in Brugge en heeft maar één agenda: middelen vinden om zich vrij te maken en niet langer ondergeschikten te zijn van de graaf. Het is de ideale manier om zelf de touwtjes in handen te nemen in het domein Brugge.

Bertulf sluit een deal met enkele ridders, want daar hangt de klepel van de onafhankelijkheid. Hij heeft enkele nichtjes opgevoed bij zich thuis en die worden nu uitgehuwelijkt aan enkele jonge snaken van ridders. Het is de ideale manier om voor zichzelf en voor zijn familie een status van ‘vrije mensen’ te verwerven. ‘La liberté séculière’ schrijft Galbert. Ik vertaal het als ‘wereldlijke vrijheid voor nieuwe rijken’.

Een nieuw soort ‘selfmade’ mannen, met pakken geld en met veel macht steekt de oude traditionele aristocratie naar de kroon. In Vlaanderen hebben ze dat soort nog nooit gezien. De pogingen van de proost lopen dus zeker niet van een leien dakje in deze strak georganiseerde maatschappij en stoten op een hardnekkige weerstand bij de adel.

Om één of andere reden komt het tot een conflict tussen een vrije ridder en een ridder die met één van die nichtjes van Bertulf is getrouwd. Die laatste eist een duel met de graaf als voornaamste getuige. De vrije ridder weigert hierop in te gaan en doet dat op een erg grove manier. Zijn uitdager is door zijn huwelijk met een niet-vrije vrouw zelf toegetreden tot deze onvrije status en dus voelt hij zich niet aangesproken om van man tot man te vechten. Dat kan enkel tussen echte ridders.

Karel de Goede moet erg verveeld zitten met de situatie waar hij ongewild in terecht is gekomen. Proost Bertulf en zijn clan gaan geen inspanningen uit de weg om zich tot vrije mensen op te werken en zich los te wrikken uit hun dienende functie. Aan de andere kant zwaait de oude landadel met papieren en met rapporten dat die hele Brugse familie er zonder enige twijfel een is van lijfeigenen.

De hele kwestie sluimert al geruime tijd als een woekerend gezwel door het land en is plots door de kwestie van het duel brutaal opengebarsten. De graaf probeert zijn proost er op te wijzen dat de oude ridders wel een punt hebben maar Bertulf houdt voet bij stuk. In realiteit bezitten hij en zijn achterban van neven en familie al een hele tijd de werkelijke macht in Vlaanderen. ‘Laat de graaf maar brood en kleren uitdelen’, moeten ze gedacht hebben, ‘ondertussen zullen wij wel de lakens uitdelen’.

Na de graaf is Bertulf de machtigste man van het land en dat laat hij duidelijk voelen. Op arrogante wijze eist hij een vrije status op voor zijn hele familie. ‘Ascendans et descendans’. Zijn afstammelingen en verwanten moeten dit recht krijgen op basis van hun voorgeschiedenis met de vorige graven die hen in de praktijk de hele tijd door hebben behandeld als vrije mensen. Het gaat er brutaal en gemeen aan toe. ‘Zonder de goodwill van Bertulf zou Karel het niet eens tot graaf geschopt hebben. En nu zou die nieuwbakken halvegare hen willen terugduwen in een slaafse toestand?’ De argumentatie van de oude adel is nochtans erg helder. Er bestaan geen redenen en zeker al geen precedenten om dat volk van ondergeschikten zomaar als vrije mensen te erkennen.

Zonder dat hij het echt wil, is de nederige graaf terecht gekomen in een patstelling tussen de clan van een ongehoorzame proost en zijn traditionele adellijke achterban. Er gebeurt dus niets. Geen promotie voor Bertulf. En dat is helemaal niet naar de zin van de hooghartige proost die halsstarrig weigert om openlijk gedwongen te worden in een officiële slaafse status ten opzicht van de graaf.

De wrok moet erg diep zitten. Hoe anders kan je het smerig complot verklaren dat zich in de geesten van Bertulf, Bosschaert en de rest aan het ontvouwen is. Ze zweren onder elkaar dat de graaf moet boeten voor deze ultieme vernedering en dat ze hem te gepasten tijde zelf om het leven zullen brengen. Het is nu alleen maar wachten op een gepast tijdstip en een perfecte locatie om hun perverse plan tot uitvoer te brengen.

Ik krijg te maken met een zekere Tancmaar van Straeten die een belangrijke functie bekleedt aan het hof van Karel de Goede en die met stilzwijgende goedkeuring van de graaf de goederen en eigendommen van de Erembalden wil aanslaan. Zo ver is het dus al gekomen. De proost zelf lacht in zijn baard, want de acties van Tancmaar bieden voorwaar een uitstekend alibi om de geplande aanslag te rechtvaardigen. Er wordt gezwaaid met geld en macht. De neven van Bertulf roepen op om in actie te treden en hun rechten te verdedigen. Nogal wat jonge edelen zien opportuniteiten voor zichzelf kiezen hierdoor de kant van de kanselier. Ze trekken er gewapend op uit om de agressor een lesje te leren.

Er volgt een aanval op de woning van Tancmaar. Een krachtige belegering. De grachten worden overgestoken, de poorten verbrijzeld. De versterkingen worden aan stukken geslagen. Tancmaar is er zelf niet aanwezig en dat is maar best ook.

Galbert heeft het uitgebreid over de gevolgen van de inval. Aan beide kanten vallen er een groot aantal doden en gewonden te betreuren. De proost geeft opdracht aan de timmerlieden die in een naburig klooster aan het werk zijn om de resten van de Tancmaars bezit met de grond gelijk te maken. Er wordt op zoek gegaan naar voldoende hakbijlen om de klus te klaren.

Ik krijg een idee voorgeschoteld van de omvang van het leger van de Erembalden die aan de actie heeft deelgenomen. Vijfhonderd ridders en een onbekend aantal gewapende mannen die het te voet moeten doen. Ze worden achteraf uitgenodigd in het klooster om er uit te blazen bij de nodige innerlijke versterkingen. De Erembalden voelen zich in een prima stemming met hun overwinning en zwaaien met geld naar hun medestanders om die aan zich te binden en zo hun machtspositie in Vlaanderen verder te consolideren.

De hele bende vindt er niets beter op dan nu op plundertocht te trekken. Met de nodige geestrijke drank op is het hek nu helemaal van de dam. De lokale boeren zullen het wel geweten hebben. De koeien en het vee van de pachters worden afgemaakt. De neven van de proost tonen zich van hun beste zijde. Eersteklas crapuul dat al de bezittingen van het arme landvolk rooft en die daarbij het nodige geweld niet schuwt. Waar de vernielingen zich precies afspelen in Vlaanderen, laat Galbert in het midden. Hij geeft wel aan dat de graven van Vlaanderen nooit voordien dergelijke grootschalige vernielingen hebben meegemaakt op hun landgebied. Verschrikkelijke gewelddaden die leiden tot een nooit gezien bloedbad.

De graaf zelf bevindt zich op het moment van de feiten in Ieper. Tweehonderd boeren haasten zich tijdens het donker van de nacht om zich eerst voor zijn voeten te gooien en hem daarna om hulp te smeken. De plundertochten moeten zich dus in de Westhoek hebben afgespeeld. Kan hij het niet regelen dat ze hun bezittingen, hun vee, hun kleren en hun zilverstukken kunnen terugkrijgen? En natuurlijk ook hun meubelen en de huisraad die ze zijn kwijtgespeeld tijdens de raid van de Erembalden.

Karel is gepakt bij het horen van hun verhalen en voelt zich verbitterd als hij hoort wat de familie van zijn eigenste kanselier bij zijn landgenoten heeft aangericht. ‘Hoe kan ik dit onrecht ongedaan maken?’, vraagt hij aan de troosteloze boeren.

‘Steek de woning van die Bosschaert dan toch in brand’ wordt er geopperd. Hij is de aanstoker van deze gewelddaden. ‘Het bastion van de man is een roversnest van waaruit al die gruwel vandaan komt.’ Zo braaf en goed blijkt de graaf dus toch niet te zijn, want hij sluit zich aan bij de wraakgevoelens van de wanhopige boeren. Er blijft geen steen meer overeind van die woning van neef Bosschaert. De Erembalden zullen voortaan met hun neus op de feiten gedrukt worden dat ze in feite doodgewone horigen zijn en dat ze zich geen illusies hoeven te maken dat ze ooit tot de echte adel van dit land zullen behoren.

De graaf keert nu terug naar Brugge en krijgt daar te horen dat de Erembalden op hun beurt wraak willen voor de verwoesting van het huis van Bosschaert. Enkele vertrouwelingen van Karel hebben ingezien dat ze zich voor de kar van hun kanselier hebben laten spannen en ze vragen de graaf om vergeving. Het gebeurt tijdens het avondmaal van de graaf.

‘Ik wil gerechtigheid en barmhartigheid’ antwoordt hij. Voor zijn part mag Bosschaert best beschikken over een nieuwe woning, maar hij moet wegblijven uit de buurt van Tancmaar en hij moet er voor zorgen dat die dekselse rellen zich niet meer herhalen. Roof en moord passen niet in dit Vlaamse land maar Karel voelt zich persoonlijk wel bereid om de spons te vegen over wat er gebeurd is.

Maar het spreekt voor zich dat de vierschaar zich zal moeten uitspreken over de daden van de Erembalden. De familie zal niet zomaar vrijuit gaan. De lont aan het kruitvat begint te knetteren en te knisperen nu de traditionele adel vrij zal kunnen oordelen over hun tegenstanders.

Ik vraag me af of schrijver Galbert misschien ook zelf heeft deelgenomen aan dit fameus avondmaal. Hoe anders kan hij weten dat er daar aan de tafel in Brugge een aantal verraders mee dineren en meedrinken van de beste wijn die uit de kelders wordt aangebracht? Ze klinken rustig en uitbundig op ieders gezondheid en ze nemen dan uitgelaten afscheid van de graaf die zelf naar bed wil.

Na een nachtje slapen, word ik zelf wakker bij het lezen van de titel van het volgende hoofdstuk met de weinig bemoedigende titel ‘conspiration nocturne pour le meurtre du bienheureux Charles’. Het vijandige kamp heeft in de loop van de nacht een drastische beslissing genomen en de dreiging op scherp gezet.

Ik haast me weer naar vorige nacht. Bertulf en Bosschaert haten de graaf. Zo veel is zeker. Ze zien de bui al hangen. Na de beslissing van graaf Karel om hun lot in de handen van de oude adel, zal het er morgen helemaal anders uitzien van hun familie en hun achterban. Gedaan met de machtspositie waar ze zo hard aan gebouwd hebben. Ze komen met zijn zessen samen ergens in de binnenstad van Brugge. In de schaduw van de Burg. Isaak, Bosschaert, Willem van Wervik, Ingerrand van Esen, Wilfried Knop en Robrecht de jonge komen tot het besluit dat ze Karel van Denemarken dringend moeten opruimen om erger te voorkomen.

Het kan voor hen niet door de beugel dat ze allemaal voor de rechtbank zullen moeten verschijnen. De vierschaar is er voor de gewone mensen. De adel in dit land moet nooit voor de rechtbank verschijnen, als er al eens een oordeel dient geveld te worden, dan is dat enkel werk voor de graaf. En dat de familie Erembald niet als edelen zal behandeld worden is voor de neven een brug te ver. Karel moet dringend worden omgebracht om deze schande te wissen. Er zit trouwens niet veel anders meer op als ze hun dominante status hier in Vlaanderen willen behouden.

Robrecht, de zoon van kasteelheer Haket en dus de neef van proost Bertulf, lijkt de geknipte figuur om de moord uit te voeren. De jongeling aarzelt. Wat hij moet doen is verre van evident en dan vooral nog met de baas van Vlaanderen. De gevolgen zullen ook voor hem niet mals zijn en dus verzoekt hij om ontslagen te worden van zijn lugubere opdracht. Robrecht probeert weg te geraken uit de kamer maar wordt prompt tegengehouden.

Robrecht moet de orders uitvoeren zoals zij die hem hier opleggen. Ik aarzel even voor wat betreft de vertaling van de Franse zin ‘Alors, séduit par les carresses et les menaces du prévôt,… il demanda ce qu’on devait faire’. Liefkozingen zullen het wel niet geweest zijn zoals ‘Google translate’ me suggereert. Ik houd het er bij dat het een mix van flemen en dreigen moet zijn geweest die Robrecht uiteindelijk over de streep moet proberen te sleuren.

De plannen worden ontvouwd zodat Robrecht weet wat er hem te doen staat. Maar hij blijft zich verzetten en dreigt er nu mee om er mee naar buiten te komen. Het gaat er gewelddadig aan toe. ‘Luister goed vriend; we hebben je verteld over onze intenties en we gaan die ook zo uitvoeren. Je gaat met ons mee en we zullen jou niet uit het oog verliezen. Het project waar je voor uitgekozen bent, wacht op je en wat je nu ook wil of niet wil; je bent voortaan medeplichtig aan wat we samen zullen uitvoeren.

Het gezelschap vertrekt en het lijkt me niet duidelijk welke rol de jonge Robrecht nu zal moeten spelen. De trawanten vertrekken naar hun respectieve woningen en zullen er wachten op verdere acties. Ik reis mee met Isaak.

Die gaat even op bed liggen en pretendeert te slapen. Het enige wat hij doet, is wachten op de stilte van de nacht om dan spoorslags terug te keren naar het kasteel van Bosschaert. Ook de anderen zijn er al aanwezig. Ze reppen zich nu elk afzonderlijk naar een andere locatie: de woning van ridder Wouter. Ik heb het gevoel dat ze niets aan het toeval willen overlaten en vooral niet wensen betrapt te worden.

Het haardvuur wordt gedoofd. Het sinister gezelschap voelt zich gerustgesteld en veilig in de schaduwen van de nacht. De tijd is aangebroken om de cruciale stap te zetten en hun aanslag uit te voeren bij het krieken van de volgende morgen. Ze laten er blijkbaar geen gras over groeien. Van de jonge Robrecht als uitvoerder is al lang geen sprake meer. Met deze onbetrouwbare pion, die zwakke broekschijter, kunnen ze niets aanvangen.

Ze kiezen nu voor de meest onverschrokken durfallen uit hun gezelschap en die moeten het zeker niet gratis doen. Vier mark voor de ridders en twee mark voor de rest. De hele bende zal de klus samen klaren. De schemering zit al in de lucht als Isaak naar huis vertrekt. Hij heeft zijn slag thuis gehaald. De grote moord staat op stapel. Alles is nu tot in de puntjes voorbereid.

De dag begint somber en nevelig. Op redelijke afstand zijn de dingen amper te herkennen. Bosschaert is al actief en stuurt enkele van zijn bedienden naar het hof van de graaf. Ze moeten hem laten weten wanneer Karel aanstalten zal maken om naar de kerk te vertrekken. Die is trouwens naar gewoonte vroeg opgestaan en is hij nu al druk bezig met het uitdelen van aalmoezen aan de armen. Achteraf gaat hij in de richting van de Sint-Donaaskerk.

Het is geen ochtend als elke andere. Zijn kapelaans vertellen het achteraf. Karel ziet er bezorgd en getormenteerd uit als hij zich gisteren in zijn slaapkamer heeft afgezonderd en zich te slapen heeft gelegd. Hij voelt zich onrustig en wantrouwig. Er hangt wat in de lucht en hij lijkt het aan te voelen. Allerhande vreemde gedachten spoken door zijn hoofd. Precies alsof hij ziek zal worden. Op één zijde slapen. Meer waken dan slapen. Nee, de nacht is lang en warrig geweest. ‘Hij vertrekt naar Sint-Donaas’. De mannen van Bosschaert zijn er als de kippen bij om het nieuws door te geven aan hun leider.

Karel is al in het ‘solarium’ van de kerk. De Franse schrijver Guizot vindt niet direct een passende vertaling voor het woord en ook ik moet op zoek naar de betekenis ervan. Een solarium blijkt een overdekte galerij, een soort plankenvloeren tussenkamer die gebruikt wordt door koningen of keizers om zich vanuit hun slaapvertrekken naar de kerk te begeven. Gevolgd door wat arme stakkers. Ondertussen wachten de ridders van de Erembalden en hun handlangers verscholen in de kerk. Met naakte en glimmende zwaarden verscholen onder hun mantels, sluipen ze de graaf achterna. Ze scheiden zich af in twee groepen die nu de twee toegangspoorten van de kerk in de gaten houden. De stilte moet hoorbaar zijn als graaf Karel zich op een nederige treeplank neerknielt voor het altaar.

Hij zingt psalmen voor zijn heer. Een recital van gebeden en ondertussen deelt hij denieren uit aan de armen. Zo staat het geschreven. Galbert vervalt in een soort van trance als hij het tafereel op papier zet. Voor onze schrijver kan graaf Karel de Goede geen kwaad doen. Hij heeft geleefd als een glorieuze prins en zal nu sterven als een martelaar. Hij durft het blijkbaar niet zo goed neerschrijven. Maar die fameuze woensdagochtend wordt hun goede graaf van Vlaanderen genadeloos doodgestoken hier in deze Brugse kerk.

Het nieuws van de moord treft de bevolking als een mokerslag en verspreidt zich als een lopend vuur tussen de burgers. Het internet is nog lang niet uitgevonden maar op vrijdagmorgen gaat de tijding van de aanslag al rond in Londen en in Laon. Hoe is het mogelijk dat het nieuws zich sneller verspreidt dan de spoorslagen van een ruiter te paard of dat van de snelheid van een schip over de Noordzee? Het is hoe dan ook ongelooflijk dat God dat stoutmoedige en vermetele ras van Bertulf zijn werk heeft laten doen. De uitvoerders van de moord leven nu nog altijd in rijkdom en ze investeren niet in hem maar wel in hoogmoed en in trots en geweld.

De kanunniken stonden er bij en keken er naar hoe hun arrogante en pretentieuze proost Bertulf hen het leven zuur heeft gemaakt. Godsdevotie als synoniem van geld en macht. De chef van de familie heeft zijn neven goed opgeleid. Ze moeten zijn wil respecteren. Zijn broers hebben niets in de pap te brokken gekregen bij de opvoeding van hun kinderen.

Niemand in Vlaanderen kan op tegen Bertulf als machtsgeile kanselier die op geen enkel moment geweld schuwt om zijn plannen ten uitvoer te brengen. En God heeft dat allemaal zomaar laten gebeuren. Ik krijg zowaar medelijden met Galbert en zijn naïef geloof.

De schrijver keert bruusk terug naar de plaats van het gebeuren. De moord is nog niet gepleegd. Ik ben Galbert even gevolgd tijdens zijn flashback naar het verleden en in zijn gemijmer. Nu sta ik zelf weer op scherp en houd ik mijn focus op het glinsterend metaal van de zwaarden.

‘Moord op de zalige Karel en op vier anderen – vlucht en gevangenname van enkele daders’. De kop is duidelijk. Ik krijg het volledig en gedetailleerd verslag dan toch te lezen. Het jaar 1127, de derde dag van de tweede week van de vasten. Dageraad. De vrome graaf bidt en knielt en woont de vroegmis bij in de Brugse Sint-Donaaskerk. Hij is vroeger zelf aartsbisschop geweest van Reims, dus zal hij wel weten wat bidden is. Zijn ogen zijn gefixeerd op de psalmen terwijl hij met zijn rechterhand aalmoezen uitdeelt. De denieren krijgt hij zelf aangereikt van zijn kapelaan. Het lijkt mij een eigenaardige combinatie. En dan is het tijd voor het voordragen van de ‘Pater Noster’. Dat gebeurt met luide stem.

Het ‘Onze Vader’ betekent meteen het signaal om in actie te treden. De samenzweerders zaten de hele tijd in de kerk, moordenaars in hun gedachten en hebben tot nu gewacht om Karel te benaderen en hun slag te slaan. Ze boren hun zwaard door het frêle lichaam van de graaf terwijl die nog volop bidt en aalmoezen uitdeelt vlak voor het beeld van de heilige maagd. Het lijkt er op dat hij zijn zonden wast in de stroom bloed die uit zijn lichaam ontsnapt. Als een martelaar voor zijn God. Tussen de slagen en de verwondingen door, richt hij het gezicht tot aan de hemel en met zijn koninklijke handen levert hij zijn ziel over aan de meester van alle mensen. Galbert aarzelt niet om dit melodrama met de nodige pathos neer te pennen.

Dan ligt zijn uitgebloed lichaam daar op de grond. Dood en verlaten van leven en geest. Zijn bedienden grijpen het nog vast en zijn vermoedelijk te erg geschrokken om al direct aan het treuren te slaan. Er zijn alleen maar hun tranen. De moordenaars pakken nu ook Tancmaar van Straeten aan. Ik weet eindelijk wie deze man is. De kasteelheer van Broekburg wordt neergesabeld en zwaar toegetakeld. Enig respect voor de status van hun slachtoffer kennen zijn beulen niet.

Ze sleuren hem aan zijn voeten van het altaar vandaan naar de buitendeur van de kerk waar ze op hem inhakken als een slager op een homp vlees. Tancmaar krijgt naar verluidt nog net de tijd om zijn zonden op te biechten en het heilig oliesel en het bloed van Christus toegediend te krijgen. Ik kan me van dat laatste geen beeld voor de geest halen.

De daders vluchten nu weg uit de kerk en gaan op zoek naar andere vertrouwelingen van de graaf die zich in zijn woning moeten bevinden. Vooral een zekere Hendrik moeten ze te pakken krijgen. Bosschaert verdenkt de man ervan om zijn broer Robrecht om het leven te hebben gebracht. Ik krijg voor het eerst een naam te horen van een van de moordenaars van dienst. Kasteelheer Haket heeft de arme Hendrik te pakken en ook de broer van Wouter van Loker is er aan voor zijn moeite. Beiden krijgen nu de slagen te pakken voor de rest die zich net op tijd uit de voeten heeft gemaakt.

Binnenin de Sint-Donaaskerk is er nog geen einde gekomen aan het drama. Wouter en Giselbert, de twee zonen van Tancmaar, waren blijkbaar aan het biechten tijdens de uitvoering van de aanslag. Ze proberen zich met panische angst in veiligheid te brengen en vluchten weg zo ver hun voeten hun lichaam kunnen dragen. De clan van de Erembalden krijgt hen in de gaten en gaat de mannen te paard achterna. Ze krijgen de broers te pakken in de Brugse buitenwijken op een plaats die ‘la place des Arènes’ wordt genoemd. Ze worden er ongenadig aangepakt door een zekere ridder Eric, één van de twee moordenaars van de graaf.

Jan, de knecht van de graaf, kan ontkomen aan het bloedbad. Als van de hand van God geslagen slaat hij spoorslags op de vlucht naar zijn ouders die ergens op het Vlaamse platteland wonen. De hele morgen holt zijn paard weg van de plaats van het gebeuren. Rond de middag arriveert hij in Ieper waar hij officieel de moord op graaf Karel en zijn vertrouwelingen kan meedelen.

Some men suffer from certain diseases of the nervous system- Depression- Hormones- Injury buy viagra australia and accidents- Surgery- Smoking- Excessive alcohol use- Illicit drug use- Prolonged exercise Psychological causes of impotence – Stress and anxiety- Fear of failure- Problems with your relationship Some people may wonder why they need to take medicines for a condition like heart attacks and strokes. This means you will be at the front of the physician or the viagra pill price local drug supplier. The odds of a miscarriage increase with the age of a person. generic levitra pill Treatment of FGIDs When it comes to the use of this particular ED medication, even the most common side effects cheap viagra http://deeprootsmag.org/2014/09/24/girls-night-style/ are considered mild compared to other forms of ED medication.

In Ieper is het een drukte van jewelste. Handelaars van omliggende landen rond Vlaanderen zitten vergaderd in de kathedraal van Sint-Pieter waar er een handelsfoor aan de gang is en waar ze met elkaar zaken doen onder de hoge bescherming van de graaf. Uit de geschriften van Galbert vind ik dus de bevestiging dat de latere Sint-Maartenskerk in die periode nog omschreven wordt als de ‘Sint-Pieterskathedraal’. In de jaren 1100 moet Ieper dan al een bisschopsstad zijn. Ook de rijke handelaars van het koninkrijk van de Lombarden tekenen present op deze foor. Karel de Goede heeft trouwens van de gelegenheid gebruik gemaakt om een kunstige zilveren drinkbeker te kopen van de Lombarden. Eenentwintig marken had hij er veil voor.

Het nieuws van de moord slaat in als een bom. De buitenlandse handelaars zijn verbijsterd. Gaat het er hier in Vlaanderen zo aan toe? Ze pakken hun handelswaar in en vertrekken gehaast, weg van deze vermaledijde plek. Op de plaatsen die ze op hun terugreis aandoen, spreken ze vol schande en vol afkeer van dit land. Het verlies van de graaf wordt beweend door de mannen die voorstander zijn van vrede en van recht. Zelfs mensen die de graaf niet kennen, zijn aangedaan door zijn afsterven. In het kasteel van Brugge ligt dat enigszins anders, schrijft Galbert. Tussen zijn diepe rouw door, geeft mijn schrijver duidelijk aan dat Brugge in 1127 al volop een stedelijke agglomeratie is rond de centrale burcht die we nu 900 jaar later kennen als de ‘Burg’.

Hier bij de burcht van Brugge zijn de mensen er het hart van in. Maar er is niemand die zijn verdriet durft te tonen. Niemand die het dode lijk mag bewenen en zijn of haar tranen mag laten vloeien voor de arme graaf die daar dood in de kerk werd achtergelaten. De neven van de proost zijn tot hun grote angst teruggekeerd naar Brugge. Met in hun zog de schurk Bosschaert samen met al zijn handlangers. De vrees bij de mensen zit er diep in. De bende blijft koortsachtig zoeken naar Wouter van Loker die ze grondig haten omdat hij hen, als lid van de grafelijke raad, in het verleden voortdurend schade heeft berokkend.

Tussen het tijdstip van de moord en de terugkeer van de moordende bende, houdt die Wouter van Loker zich nog altijd verscholen in de Sint-Donaaskerk, vlak bij de plek waar het lijk van de graaf zich nog bevindt. De Erembalden vallen de kerk opnieuw binnen en beuken met fors geweld de kerkdeuren open. Hun naakte en met bloed besmeurde zwaarden zwaaien in het rond. Met luide schreeuwen en het nodige wapengekletter gaan ze op zoek naar Wouter en bulderen ze zijn naam als grove vloeken in het rond.

En ze vinden hun mannetje. Hij leeft nog, hij ademt nog. Ze pakken hem vast aan de voeten en sleuren hem naar de kerkdeuren waar ze hem afmaken als een hond. Vlak bij Tancmaar die ondertussen ook gestorven is door toedoen van het beulenwerk op zijn lichaam.

De sukkelaar heeft in de loop van de voormiddag zijn zegelring afgegeven aan de abdis van Aurigny om die als teken van zijn dood af te laten geven aan zijn vrouw en zijn kinderen. Hij weet op dat moment niet dat zijn gezin kort nadien het volgende slachtoffer zal worden en met hem in de dood zal verdwijnen.

Er bevindt zich nog altijd een kerkwachter in de Sint-Donaaskerk. Hij is na de aanslag op zoek gegaan naar Wouter van Loker en heeft hem al toegedekt met zijn mantel. Opgeschrikt door de binnenvallende bruutzakken, vlucht hij weg in het koor en roept hij met hoge stem, een mix van lamentabele klanken om hulp. Maar God en zijn heiligen blijven doof voor zijn gejammer. Galbert schuwt de details weer eens niet. De ellendige Bosschaert en zijn kamermeester Isaak stormen in deze heilige ruimte af op de gillende kerkwachter. Ik krijg opnieuw de omschrijving van de glimmende en verschrikkelijk bebloede zwaarden in aanslag op mijn menu. Weggelopen uit een griezelfilm denk ik terwijl ik het middeleeuws verslag probeer onder de knieën te krijgen.

Hun gezichten zien er verschrikkelijk uit. Woedend, gemeen en kwaadaardig. Hun blik is angstaanjagend. Het is niet gemakkelijk om deze terreur adequaat te omschrijven, vertelt de schrijver. Bosschaert heeft de gevluchte man ondertussen gevat en grijpt hem hardhandig vast. Enkele van zijn klerken kunnen hun leider ervan weerhouden om de sukkelaar direct te vermoorden en zo wordt hij aan de haren meegesleurd tot bij de ingang van de kerk waar hij oog in oog komt met Wouter die, nu al zeker van zijn dood, met overslaande stem gilt om vergeving bij zijn God.

Galbert moet getuigen gehad hebben. Of was hij zelf aanwezig bij het sinister gebeuren? Hoe anders kan hij het antwoord geweten hebben dat Bosschaert en zijn kliek terug keilen naar hun slachtoffers. ‘We zullen je betalen met dezelfde barmhartigheid die jullie in het verleden voor ons gehad hebben.’ ‘Ga jullie gang’, brult Bosschaert naar zijn handlangers en het doden kan beginnen. Weer zijn de finesses van de moord getuigen vanuit het verleden: ‘slagen van het zwaard, stokken, stenen en nagels’. Het bloedvergieten is nog niet afgelopen. Ze keren terug naar het heiligdom van de kerk. Kijken of er zich geen andere terdoodveroordeelden meer rond het altaar verborgen zitten.

De mannetjes die daarnet de kerkmeester hebben afgemaakt, mogen eveneens mee binnen de kerk. Ze hebben onmiddellijk succes. Boudewijn, de kapelaan en Robrecht, de klerk van de graaf hebben zich in de buurt van het altaar verstopt. Bang en verschrikt vinden de mannen hen in een hoekje op de vloer. Ook een bediende die luistert naar de naam Oger samen met syndicus Frumold (de jonge) en kamerjongen Arnold worden betrapt. Vooral Frumold kan beschouwd worden als een vertrouwenspersoon van de graaf. Een mooie vangst dus die ze vandaan gehaald hebben van onder een stapel takkenbossen in de kerk.

Oger en Arnold bleken trouwens onder enige tapijten verscholen te zitten. De tapijten en de takkenbossen werden naar jaarlijkse gewoonte op Palmzondag de kerk binnengebracht door enkele monniken. De kompanen van Bosschaert krijgen nog enkele andere medestanders van Karel te pakken: Boudewijn en Gobert, de bedienden die het geld voor de aalmoezen met zich meedroegen. Er is ook sprake van Eustache, de broer van Wouter van Loker. De verschrikte mannen worden tot bij Isaak en Bosschaert gesleurd. Isaak ontsteekt in een verschrikkelijke gramschap tegen Frumold de jonge. Zelfs een berg goud met de hoogte van een kerk zal niet volstaan om hem te sparen van de dood. God en al zijn heiligen kunnen de pot op.

‘Je hebt de geest van graaf Karel ziek gemaakt’, tiert hij, ‘aan jou hebben we al die ellende te danken’. Isaak en Bosschaert beginnen onder elkaar te overleggen wat ze het best met hun gijzelaars kunnen doen. Ze kunnen Frumold en Arnold misschien beter gevangen nemen en hen later omruilen tegen de grafelijke schatten. Enkele toegesnelde kanunniken smeken om het leven van Frumold te sparen. Onder hen bevindt zich trouwens zijn oom die zich voor de voeten van de Erembalden gooit om toch maar het nodige medelijden op te wekken.

Het spel eindigt met de gijzelneming van Frumold en Arnold door proost Bertulf die er bij geroepen wordt. Een stukje theater vanzelfsprekend, Bertulf speelt nu plots de vermoorde onschuld en beweert in de verste verte iets te maken te hebben met de moorden die zijn neven daarnet gepleegd hebben. De gevangenen worden nu opgesloten in een kamer in het huis van de proost zelf.

Zijn wraak is zoet. ‘Wees er maar gerust van beste Frumold dat je niet langer met mijn voeten zult spelen’. De originele tekst oogt anders maar inhoudelijk sla ik de nagel op de kop. Het duo krijgt in elk geval de nodige tijd om te treuren over het verlies van hun graaf. Geen meester was hij, eerder een vader. Ze betreuren het dat ze finaal niet aan zijn zijde hebben kunnen sterven. Die arme graaf Karel toch.

De kadavers van Wouter van Loker en zijn zonen worden weggehaald uit de Sint-Donaaskerk. Ze worden op wagens gelegd en teruggevoerd naar de domeinen en de kastelen die hun toebehoren. Hoewel ik hier beter de verleden tijden ’toebehoorden’ zou aanwenden. In de tussentijd ijsbeert proost Bertulf door de gangen van zijn woning.

Hij probeert zijn kanunniken te overtuigen dat hij helemaal niet op de hoogte was van de aanslagen, laat staan dat hij er iets mee te maken heeft. Nog dezelfde dag voeren de daders van de moorden een strafexpeditie uit tegen allen die meegezeuld hebben met hun geliquideerde aartsvijand Tancmaar van Straeten. Het gaat richting Varsenare waar zich het hof van Straeten bevindt. Ze treffen er een verlaten dorp aan en lege boerderijen.

Het nieuws van de moorden heeft de landbevolking doen panikeren. Met Karel zijn ze plots hun beschermheer kwijt. Niemand kan hen nu nog voor hen opnemen. De wetenschap dat de personen die het nu in Vlaanderen om zeggen hebben, meegewerkt hebben aan de moord, boezemt de mensen grote angst in. De toekomst ziet er echt verschrikkelijk uit. Ze hebben hun eigendommen achtergelaten en ze zijn op de vlucht geslagen naar veiligere oorden.

De Erembalden maken zich ongegeneerd meester van de boerderijen en van het domein van Tancmaar. Ze roven er de wapens, de meubelen, de kleren van de landbouwers en hun vee. De plundering en de brandstichting gaan zowat de hele dag verder. Enkele handelaars die op weg zijn naar de jaarmarkt van Ieper worden overvallen en beroofd van hun bezittingen.

Ondertussen is Willem van Lo gearriveerd in Ieper. Ik maak kennis met een andere hoofdrolspeler uit die dagen. Beste vrienden met Karel de Goede is hij nooit geweest. Eigenlijk zou hij zelf, kleinzoon van graaf Robrecht de Fries, de graaf in functie moeten zijn geweest. Willem van Lo is de zoon uit een buitenechtelijke relatie van Filips van Lo met een Ieperse wolkaardster en wordt door Galbert wat onrespectvol Guillelmus Bastardus of Willem de Bastaard genoemd.

De schrijver vertelt het niet met zoveel woorden. Maar Willem van Lo moet van op afstand betrokken zijn bij de moord van de graaf. Het feit dat hij nog dezelfde dag van de aanslag naar de pijpen begint te dansen van proost Bertulf en zijn smeerlappen van neven, spreekt boekdelen. Hij wordt door Bertulf naar Brugge geroepen om er de macht over te nemen en zijn rechtmatige plaats als graaf van Vlaanderen op te eisen. De deelnemers aan de Ieperse handelsfoor zullen het geweten hebben. Hij wil in zijn thuisbasis eerst orde op zaken stellen vooraleer hij naar Brugge zal vertrekken. Hij eist lokale hulp bij alle aanwezige handelaars van de plaatselijke jaarfoor.

Ondertussen in Brugge. Met valavond kunnen ze de sleutels van de schatkamer bemachtigen van de gevangen Frumold de Jonge. Ook de sleutels van zijn eigen huis en die van zijn eigendommen worden met geweld buitgemaakt. Bosschaert, kasteelheer Haket en Wouter, de zoon van Lambrecht van Aardenburg maken er zich onmiddellijk meester van. De hele tijd is het lijk van Karel de Goede blijven liggen in de Sint-Donaaskerk. De priesters hebben natuurlijk al zijn ziel warm aanbevolen aan de heer God en hebben hem nog op het laatste nippertje de communie van Christus toegediend. Dat is alles wat ze hebben kunnen doen. Voor de rest ligt het zielloze lichaam van de graaf nog precies in dezelfde positie die het kreeg tijdens de aanslag.

De toestemming om het lijk te verwijderen komt uiteindelijk van proost Bertulf. Frumold de Oude (nu zouden we zeggen Frumold senior) wikkelt het nobele lichaam in een linnen doodskleed en deponeert het in een kist die opgesteld staat in het midden van het hoofdkoor. Het gaat er nu echt respectvol aan toe. Wat een contrast met wat er zich hier in de vroege morgen heeft afgespeeld. Vier brandende kaarsen geven het dode lichaam van de graaf een vreemd silhouet. Het is een bevreemdende ceremonie, uitgevoerd door een exclusief gezelschap van vrouwen die hem een dag en een nacht bewenen met hun vrome klaagzangen.

De familie van Bertulf is er niet echt voor te vinden om de begrafenis te laten doorgaan in Brugge. Ze beraadslagen even met de proost en komen tot de slotsom dat de graaf zal overgebracht worden naar Gent. Het zou beter zijn om hem daar te begraven. Zo eindigt deze fatale dag. Er staat het land nog veel onheil te wachten. Galbert kent natuurlijk al de volledige plot en laat dit hier al ferm uitschijnen. Het begint al tijdens de volgende nacht. De proost heeft zich nu weer helemaal getransformeerd tot ‘godfather’ van zijn clan.

De bevelen komen weer rechtstreeks van hem. De Sint-Donaaskerk en de toren van de Burg moeten bezet worden door gewapende mannen. Er zou de volgende dagen wel eens verzet van de burgers kunnen uitbreken. Tot op de tanden bewapende ridders zullen dit proberen te voorkomen en rukken op naar de Burg.

De moord is gepleegd op een woensdag. De 2de maart van het jaar 1127. Ik check het even zodat ik voor mezelf een beter beeld kan vormen van de gebeurtenissen die zullen volgen. Proost Bertulf stuurt Raoul, een kloosterling van de Brugse Sint-Trudoabdij met een brief naar de bisschop van Noyon. Hij vraagt aan bisschop Simon of het mogelijk zou zijn om de Sint-Donaaskerk waar de moord heeft plaatsgevonden opnieuw te willen inwijden zodat ze weer kan gebruikt worden om erediensten aan God op te dragen.

Bisschop Simon blijkt niet eens op de hoogte te zijn van de moord en moet zich dus wel een hoedje schrikken. ‘Dan zal de proost toch eerst op een canonieke manier zijn eigen onschuld moeten bewijzen aan de clerus en aan het volk’. De drager van het bisschoppelijk antwoord durft Bertulf wat later amper onder ogen te komen.

De dag na de moord heeft Bertulf de hulp ingeroepen van Wouter van Vladslo die zich ooit geëngageerd heeft om als het nodig is de familie Erembald te helpen. ‘Wel, het is nu nodig’, laat de proost weten via een boodschapper die meteen ook veertig zilveren marken als tegenprestatie overhandigt. Ridder Wouter accepteert het geld en belooft aanvankelijk om Bertulf en zijn neven ter hulp te schieten. Maar korte tijd daarna weet hij wel beter. Waarom zou hij zijn naam en zijn prestige verbinden met deze vieze clan die de moord op de graaf op zijn kerfstok heeft? Hij zal integendeel naar Brugge vertrekken om er de confrontatie aan te gaan met de aanslagplegers.

Wouter van Vladslo keert dus zijn kar tegen zijn vroegere beschermheer. De reden wordt plots duidelijk. Bisschop Simon blijkt de schoonbroer te zijn van de vermoorde graaf. Hij is de broer van de weduwe van graaf Karel van de burcht van Brugge. Het valt me opnieuw op dat Brugge in die tijd synoniem staat met zijn burcht. En waarom hoor ik eigenlijk nu pas dat de graaf ook getrouwd was? Hij trouwde in 1115 met een zekere Margaretha uit de Vermandois en kreeg ter gelegenheid van het huwelijk trouwens het graafschap van Amiens als bruidsschat. Van kinderen is er geen sprake geweest tijdens het twaalfjarig huwelijk.

Bisschop Simon van Noyon een schoonbroer dus. De clan van Bertulf heeft een gevoelige snaar geraakt en belangrijke families bruusk doen ontwaken met de moord op één van hen. De reactie is kort en bondig: de banvloek wacht voor allen die hun medewerking verlenen aan deze heiligschennende verraders. Donderdag 3 maart 1127. De Gentse abt heeft sinds de Brugse vraag van gisterenavond de hele nacht op zijn paard gezeten om in de vroege morgen eindelijk het kasteel van Brugge te bereiken waar hij een ontmoeting zal hebben met de proost en zijn neven. Het lijk van Karel zal nu naar Gent kunnen verhuizen. Bertulf zelf is er niet en de overdracht wordt dan maar geregeld met de daders van de moord zelf.

Het ziet er op dat moment zwart van de mensen. Eenvoudige stakkers die de graaf graag hebben gezien en die nu afscheid van hem willen nemen. Een laatste blik op de man die hen zo dikwijls heeft geholpen met zijn aalmoezen. De kist zal straks met paard en kar verdwijnen richting Gent. Gevolgd door een meute mensen die de moordenaars grondig verwensen en die vast van plan zijn om zich te wreken. Een opstand van het volk blijft de hele tijd erg dichtbij en zorgt ervoor dat er met haast moet worden gehandeld.

De kanunniken van de kerk weigeren de kist uit de Sint-Donaaskerk te laten vertrekken. Het gaat er luidruchtig aan toe bij het hoofdkoor. Ze willen wel eerst eens horen van de proost waarom hij bevel heeft gegeven om de graaf te laten ombrengen. De geestelijken besluiten om een bezoek te brengen aan Bertulf daar in zijn kasteel en hem om tekst en uitleg te vragen. In hun zog volgt een massa volk.

Een oude man neemt het woord en ik probeer van mijn kant zijn woorden ‘au grand complet’ weer te geven: ‘Heer proost’, zegt hij, ‘je kon met je rechteloze actie van de graaf geen grotere martelaar gemaakt hebben, dan zoals dit nu het geval is. Het lichaam van onze martelaar zal voortaan de grootste schat zijn die onze kerk zal herbergen. Als je beslist om zijn lijk over te brengen, weg van de Sint-Donaaskerk, dan vrezen we voor de totale vernietiging van deze stad en zijn kerk. God zal zich beslist wreken op alle verraders die zich onder ons bevinden.’

De proost en zijn verraders wijzen de eisen geuit door het volk en de geestelijkheid hautain van de hand. Ze blijven bij een verhuis van het lichaam. De broeders van de kerk zorgen voor de nodige tumult bij de toegangsdeuren van Sint-Donaas. Met bulderende stemmen schreeuwen ze dat ze liever zelf zouden sterven dan dat het lichaam van de heilige graaf Karel zou worden weggehaald. Ze wapenen zich met wat ze kunnen vinden. Met tafels, zetels, kandelaars en alles wat er mogelijk bruikbaar kan zijn binnenin de kerk, zullen ze zich verzetten. De geestelijken bezitten geen trompetten en ze luiden dan maar de klokken om de Bruggelingen tot verzet aan te sporen. Het duurt in elk geval niet lang voor de stedelingen respons geven op de vraag van de priesters. Vanuit alle mogelijke hoeken en kanten stromen ze nu toe bij Sint-Donaas. Gewapend met messen en stokken stellen ze zich op rond de doodskist van hun graaf.

Ze zullen zich met man en macht verzetten als de mannetjes van de proost of die snuiters van Gent aanstalten zullen maken om hun graaf weg te nemen. De diepgelovige secretaris Galbert laat zich meesleuren in de emoties van het moment. Een beetje te veel vrees ik. Als hij begint over de Goddelijke barmhartigheid en de genezing van een kreupele man door toedoen van de geest van de graaf, dan haalt hij toch wel het waarheidsgehalte van zijn verslag met een ruk naar beneden.

Maar wie ben ik dan wel om niet verder te gaan in zijn relaas van de feiten? De kreupele man, met een been opgebonden tot aan zijn achterste, kan plots weer uit zichzelf lopen. Het mirakel brengt plots rust bij de protesterende Bruggelingen en blijkbaar ook bij de proost en de Brugse burggraaf Haket. Ze hadden zich uit vrees voor de weerspannige meute teruggetrokken in de woning van de graaf en ze geven nu schoorvoetend toe dat ze het lijk van de graaf niet zullen wegnemen tegen de wil van het volk in. De Gentse abt is opgelucht dat hij dit gevaarlijke Brugge kan verlaten.

De broeders van de kerk gaan nu op zoek naar werkmannen die zo snel als mogelijk een graftombe moeten bouwen zodat de arme Karel eindelijk kan begraven worden. Natuurlijk na het ontvangen van de palm van het martelaarschap. Zo eindigt deze donderdag. Een dag vol emoties, onrust en rellen. Vrijdag 4 maart 1127 staat in de steigers. Het graf is klaar. De proost en zijn kanunniken beginnen aan de voorbereiding van de begrafenisdienst.

Om de ziel van de graaf te eren zal er eerst een requiem gecelebreerd worden. In het Frans een ‘messe des morts’. Het requiem wordt gehouden in aanwezigheid van een select gezelschap en niet in de Sint-Donaaskerk. Ik zie niemand van het grafelijk hof, met uitzondering van kapelaan Boudewijn en de jonge klerken Oger en Godbert. Zou schrijver Galbert er dan zelf niet bij zijn? Als secretaris van de gedode graaf laat hij me in het ongewisse van zijn eigen activiteiten en treurnis.

Het gezelschap keert nu terug naar de kerk en naar de kist van de overledene. De arme stakkers worden nu ook binnengelaten. Het grauw van Brugge. Hun aantal is aanzienlijk. Frumold senior deelt denieren uit ter ere van de ziel van de vrome graaf Karel. Het moet een pakkend moment zijn. De tranen wellen op bij de oude Frumold. Medelijden met die sukkelaars vermengt zich met zijn diepe en intense droefheid.

‘Hij deelt meer tranen uit dan centen’ staat er geschreven. Het lichaam verhuist nu naar de zijgalerij van de kerk. De proost huilt krokodillentranen en geeft toe dat de overledene de vader was van heel Vlaanderen. De kist wordt nu neergelaten en opgesloten in het haastig gemaakt graf. De graaf is eindelijk ten grave gedragen. Ik kan beginnen met het volgend hoofdstuk.

Frumold junior wordt op zaterdagavond vrijgelaten. Pas na lang aandringen bij proost Bertulf en zijn achterban. Hij krijgt welgeteld acht dagen de tijd om zich te verzoenen met de verraders en als hij dat niet doet, zal hij voor eeuwig uit Vlaanderen verbannen worden. Bij zijn terugkeer laaien de emoties hoog op.

Na het avondmaal met zijn vrienden en familie beslist hij om het weg te trekken uit het land. Liever dat dan mee te zeulen met deze mannen die verantwoordelijk zijn voor de dood van zijn graaf. Voor zijn vertrek deelt hij nog tarwe, kaas en vlees uit aan zijn ondergeschikten. Fromold is er van overtuigd dat hij ooit terug komt naar Vlaanderen. Met de hulp van God zal hij op een dag tevreden en gerustgesteld naar zijn heimat en zijn eigendommen terugkeren die hij hier nu zal achterlaten uit liefde voor de lieve graaf.

Wat wil Galbert me nu eigenlijk duidelijk maken? Vergis ik me als ik vermoed dat Fromold een liefdesrelatie gehad heeft met Karel de Goede? Was de graaf homo? Is het daarom dat er geen sprake is van een treurende echtgenote, en waar is die trouwens in heel dat verslag van Galbert? Het is een vraag die me intrigeert. Ik wil er het fijne van weten en stap naar de bib. Op zoek naar extra informatie rond de geaardheid van een man die 900 jaar geleden op deze aardbol rondliep. De man heeft natuurlijk zijn goed recht gehad, maar dat is geen reden waarom ik het niet zou willen weten. Ik vind bevestiging in een schitterend boek van Edward De Maerschalck.

In ‘De graven van Vlaanderen’ lees ik dat Margaretha nog bijna een kind was toen hij met haar trouwde en dat zijn belangstelling vooral uitging naar mannen. Er is sprake van een zekere medewerker Jan waar Karel een boontje voor had, maar het is inderdaad Fromold die zich de voorbije tijd als ‘loverboy’ heeft gemanifesteerd. Zijn persoonlijke relatie kan voor een deel de wrok van de Erembalden tegen Fromold verklaren.

Fromold verdwijnt dus van de bühne. De verraders plannen nog een ultieme raid tegen de achterban van Tancmaar, maar die loopt blijkbaar niet zoals gepland. Op enige medewerking van de bevolking moet de kliek van moordenaars niet meer rekenen. Ze krijgen de nodige verwijten naar het hoofd geslingerd. Beladen met schande trekken ze zich uiteindelijk terug in hun burcht.

Op 6 maart komt de Ieperse boodschapper Gottschalk van Thaihals aangereden in Brugge. Bij proost Bertulf. ‘U hebt de groeten van mijn meester en uw goede vriend Willem van Lo. Hij laat u weten dat hij paraat staat als u hem nodig hebt.’ Zijn boodschap wordt bij de neefjes op applaus onthaald. Een select gezelschap troont Gottschalk mee naar een afzonderlijke kamer. Blijkbaar moeten er nog een aantal vertrouwelijke zaken besproken worden. De proost is er. En ook Willem van Wervik, Bosschaert en een paar anderen. Een select groepje dat erg tevreden is met de reactie van de Ieperse burggraaf en die hem naar voor duwt als nieuwe graaf van Vlaanderen. Het postje dat Willem van Lo al de hele tijd voor ogen heeft gehad, wordt nu in zijn schoot geworpen.

Het lijkt er in elk geval sterk op dat Willem van Lo de hele tijd nauw betrokken is geweest bij de plannen van de Erembalden en dat hij nu als tegenprestatie zijn deel komt opeisen. De Brugse handelaars die op weg gaan naar de Ieperse handelsfoor, krijgen de opdracht om de sterke man van Ieper voortaan als hun graaf te beschouwen. Het advies komt van de proost die daarmee hoopt dat hun eigen misdaden met de mantel der liefde zullen toegedekt worden.

De druk van de buitenwereld op de schouders van nieuwbakken graaf Willem van Lo moet wel degelijk aanwezig zijn als hij naar Brugge komt en er toch een onderzoek wil naar de omstandigheden van de moord op zijn voorganger. Blijkbaar moet de misdaad op zijn neef Karel nu plots toch op zijn minst onderzocht worden. Het lijkt er sterk op dat hij nu zal bijten in de hand die hem tot graaf verheven heeft. Voor mij komt zijn houding bijzonder dubbelzinnig over. Er moeten ongetwijfeld andere motieven gespeeld hebben waarbij het Galbert aan de nodige inzichten ontbreekt. Het lijkt me niet onlogisch dat de druk van bisschop Simon zich al heeft laten voelen tot bij de Ieperse proost.

‘God heeft andere plannen met Willem’ schrijft hij. ‘En die deelt hij niet met hem maar met andere prinsen en volkeren van de wereld.’ Ze blazen verzamelen en staan klaar om in te grijpen om de situatie in Vlaanderen recht te zetten. De inwoners van de Brugse buitenwijken worden alvast door hun respectieve heren opgetrommeld. De proost, zijn schuldige neven en de Brugse kasteelheer beseffen dat er heel wat aan het bewegen is, maar hebben er het raden naar wat er nu te gebeuren staat. De Erembalden blijken plots erg gul om te springen met cadeautjes en beloften. Alles is goed genoeg om de vroegere vrienden weer aan hun kant te krijgen. Willem van Lo krijgt de formele opdracht om iedereen te verenigen aan zijn zijde.

Als het niet lukt met geschenken, dan moet het maar met geweld of met de belofte van geld. Bertulf laat weten aan de inwoners van zijn thuisbasis Veurne dat ze manschap moeten afleggen aan de nieuwe graaf. Schoonbroer-bisschop van Noyon krijgt een nieuwe brief. Wat kon hij nu weten van het verraad dat over ieders hoofden hing? Hij bidt met zijn ‘hardnekkige liefde voor de zoon van de kerk’ dat hijzelf en zijn kanunniken gered zullen worden door de officiële kerkautoriteiten. Kunnen ze, ‘God believe het’, de Sint-Donaaskerk weer komen zuiveren en die weer openstellen voor haar sacrificiële diensten?

Ook Jan, de bisschop van Terwaan, krijgt een gelijkaardige smeekbede. Robrecht van Kackzercke bij Diksmuide wordt ook opgetrommeld. Ik veronderstel dat Kackzercke de maidennaam is van het huidige Kaaskerke. Robrecht is getrouwd met een van de Erembald nichten en wordt dus verondersteld tot de achterban van de proost te behoren. Of hij de nodige zorg zou willen besteden aan de versterking van zijn goed en zijn landerijen? Dat zal zeker nodig zijn tot dat de machtsbasis van Willem van Lo helemaal zal gevestigd zijn.

Galbert doet zijn boekje open over de bewuste Robrecht van Kaaskerke. Vroeger was hij een vrij ridder, maar sinds zijn huwelijk met een meisje uit de horige familie van de Erembalden is hij conform de grafelijke wetgeving nu zelf zijn vrije status kwijtgespeeld en moet hij nu officieel naar de pijpen dansen van de graaf. Al de ellende in Vlaanderen is precies daardoor ontstaan.

Een funest debat rond lijfeigenschap en vrijheid heeft de simpele maatschappij van die dagen helemaal op zijn kop gezet. De proost roept alle Vlamingen langs de zeekanten op om hem bij te staan in deze strijd om vrijheid en zich te keren tegen de oude adel die de moord op Karel van Denemarken zou willen komen wreken. Het is een hoogst gevoelige materie voor de Kerels van het Westland die dank zij hun verovering van hun land op de zee nooit tot de horige status hebben behoord en zo dus een grote uitzondering vormen in Vlaanderen.

De buitenwijken van Brugge worden haastig voorzien van grachten en houten versterkingen. Zo kunnen de inwoners zich beter beschermen tegen mogelijke aanvallen. Het moet snel gaan. De clerus en de gewone mensen werken zijde aan zijde. Een dag en een nacht lang bouwen ze aan een houten en aarden gordel rond hun woonkernen. Met wachttorens en slagbomen en de hele reutemeteut. De agenda van de Bruggelingen ziet er wel enigszins anders uit dan bevolen door de kanselier. De bewakers zullen er nauwgezet op toezien dat enkel en alleen de eigen inwoners nog in hun dorpen zullen binnen geraken.

Maandag 7 maart. Galbert is er weer met zijn weelderige taal. Als een Rubens in spe schildert hij de ene volzin na de andere op papier. ‘God trekt het zwaard van de Goddelijke wraak uit de schede om de vijanden van de kerk te wreken’. Een rentree die kan tellen. Een God om bang van te worden. ‘Hij maakt de ziel van een zekere ridder Gervaas van Praet furieus op die schurken die de heilige graaf hebben omgebracht terwijl hij nederig aan het bidden was en zich adresseerde aan God en aan al zijn heiligen’. Die moord tijdens deze gewijde dienst maakt Gervaas van Praet woedend.

Ik leer Gervaas van Praet wat beter kennen. Hij is eigenaar en hoofdleenheer van Oedelem en Moerkerke. Gervaas is altijd één van de getrouwen van graaf Karel geweest. Hij was in dienst als zijn kamerheer en hij kende de grote en kleine kantjes van zijn meester als geen ander. Bedroefd en geïrriteerd is hij om de dood van die man die hij zo graag heeft gezien. Aan het hoofd van een bende voetvolk en omringd door een kring van gewapende ridders en krijgers rukt hij op naar Ravenschoot, in de buurt van Eeklo, waar de verraders een grote versterking hebben opgeworpen om zich te verdedigen. Het blijkt een moeilijk in te nemen vesting. Niet alleen door de aangebrachte belemmeringen maar vooral door zijn natuurlijke positie in het landschap.

Een groot stuk van de bevolking in de stad van Ravenschoot en het omliggende is bereid om mee te helpen met de wraakactie van Gervaas van Praet. De aanhangers van de Erembalden zijn er vreemd genoeg gerust in. Ze kunnen zich gewoonweg niet inbeelden dat een levende ziel zich zou durven verzetten tegen diegenen die het aangedurfd hebben om de graaf uit de weg ruimen. ‘God heeft hen blind gemaakt’, pretendeert Galbert. Ze zijn er van overtuigd dat de meeste mensen van het koninkrijk aan hun kant staan en dat ze van de rest niets te vrezen hebben. Dat is vermoedelijk de reden waarom de expeditie van Gervaas van Praet in de buurt van Ravenschoot-Eeklo zo een succes kent.

De belegerden zijn compleet verrast door de snelheid van de aanval. Ze zien zich geconfronteerd met een overmacht van vele duizenden aanhangers van de graaf en van Gervaas van Praet. ‘We geven ons over’ roepen ze vertwijfeld en de vraag om hun levens te sparen is niet uit de lucht. De ridders en het voetvolk van Gervaas van Praet hebben er weinig boodschap aan.

Ze verjagen de bewoners, stormen de stad binnen en vernielen alles wat ze op hun weg ontmoeten. De soldaten van het garnizoen van Ravenschoot vluchten halsoverkop de nacht binnen en ze arriveren uiteindelijk in Brugge waar ze het slechte nieuws meedelen aan kanselier Bertulf.

Van overmoed, trots en opschepperij is er al niet veel sprake meer bij de bende schurken. De jonge Robrecht heeft al veel van zijn pluimen verloren als zijn persoonlijk domein verwoest wordt door ijzer en vuur. Hij en enkele ridders willen opstappen tegen Gervaas van Praet en zijn mannen. Maar als hij op de hoogte wordt gebracht over de omvang van dat leger, laat hij zijn impulsieve plannen varen. De wraak van God heeft een aanvang genomen. Galbert is er zeker van.

De stad Ravenschoot verbrand en verwoest. De kalender geeft dinsdag 8 maart 1127 aan. In de nabijheid van Brugge moet ook de woning van Wilfried Knop er aan geloven. Hij is een broer van de proost en zat mee in de samenzwering tegen de graaf. Gervaas van Praet laat het er niet bij. Er volgt een klopjacht op alle handlangers van Knop die zich nu verschrikt verstoppen in de dorpjes van de gebuurte. Hier en daar wrijven de inwoners al eens in hun handen met de aanpak van dit crapuul. Ze hoeden er zich wel voor om dit niet al te openlijk te doen. De schrik voor de Erembalden zit er diep ingebakken.

Het voelt aan als een bevrijding. De bevolking van het Brugse ommeland sluit zich spontaan aan bij de troepen van Gervaas van Praet. Ze beloven hem dat ze hem binnen in de stad zullen loodsen en dat ze zullen meehelpen om de dood van hun graaf te wreken. Gervaas van Praet van zijn kant verbindt zijn lot aan dat van de burgers waarbij de nodige dure eden niet op het appèl ontbreken. Samen zullen ze Bertulf en zijn volk opjagen en uitroken.

Woensdag 9 maart. De graaf is al een week dood. ‘De dag van de octaaf’, geeft de in die dagen gebruikelijke heiligenkalender aan. Gervaas van Praet is op komst naar Brugge. Hij wordt nu al volgens afspraak vlotjes binnengelaten in de buitenwijken aan de westkant van de Burg. Een deel van hen zijn al naar Brugge afgezakt en gaat op zoek om schade toe te brengen aan eigendommen van de Erembalden. Ik krijg haast een visuele impressie van het Brugge van die tijd. De kliek samenzweerders begint hem te knijpen. Zo lijkt het toch.

Bosschaert, de jonge Robrecht en hun medeplichtigen zien met ontzetting dat hun woningen in brand staan en stormen naar buiten om zich meester te maken van de brandstichters. Aan de oostelijke zijde van het kasteel staan drie grote huizen in lichterlaaie. Bosschaert en de zijnen hollen er met een pak stedelingen naar toe. Ze zijn op dat moment nog niet op de hoogte van de alliantie die de buitenbevolking aangegaan is met Gervaas van Praet en zijn krijgsmacht.

Isaak, gewezen kamerheer en vertrouweling van de graaf, slaat op de vlucht. Hij stond aan de hoofd van de verraders en voelt de bui al hangen. Hij en zijn ridders stuiven weg met hun paarden en stormen Brugge buiten. Ondertussen is Gervaas van Praet zelf gearriveerd in Brugge waar hij meteen orde op zaken wil stellen. De Bruggelingen zelf houden zich koest in hun huizen als een indrukwekkende troepenmacht zijn weg zoekt naar de Burg. Een groot deel van de mensen weet trouwens nog niet eens wat er aan de hand is en is doende met het avondeten.

In de verte zien de op de Burg verschanste bendeleden de mannen van Gervaas van Praet naderen. Ze bestoken die met speren, pijlen, bogen en andere wapens. Er ontstaat een verschrikkelijk tumult. Het geluid van het wapentuig en het geschreeuw dat nu van alle kanten weerklinkt, lokt de verbaasde Bruggelingen uit hun woningen. Een deel van hen weet nog niets van de alliantie die Gervaas van Praet aangegaan is met het landvolk en probeert die tegen te houden om op de markt voor de Burg te geraken. De overigen zijn wel op de hoogte en engageren zich om de verraders uit de toren te verdringen. Het zal niet lang duren vooraleer de Brugse neuzen allemaal in één richting zullen kijken. Op een brug voor de Burg wordt er nu hard gevochten om tot bij het gebouw te geraken.

Op een andere brug, diegene die leidt naar de woning van de proost is het ook al volop koekenbak. Er wordt gevochten met zwaarden en lansen. Op een derde brug, meer in het oosten, eentje die leidt naar de poorten van het kasteel is er een onstuimig en schrikaanjagend gevecht losgebroken die de ingesloten Erembalden er toe verplicht om de ophaalbrug op te trekken zodat de volksmassa niet tot bij hun vesting kan geraken. Ze zitten nu helemaal als ratten in de val. Galbert schenkt ruim aandacht aan de vele gewonden bij de confrontatie maar ook aan de pijn en de vermoeidheid van de strijders.

Isaak houdt zich ondertussen in de buurt van Brugge verscholen. In één of andere versterkte woning. Waar ergens kom ik niet te weten. Ook hier wordt de loopbrug opgehaald en verbrijzeld zodat de vijand niet tot bij hem kan geraken. Ondertussen heeft ridder Didier een belangrijke pion van de Erembalden te pakken gekregen. Het gaat om George, een toonaangevende ridder die samen met Bosschaert de fatale zwaardsteken heeft toegediend aan Karel van Denemarken. Didier is een broer van verrader Isaak maar hij heeft zich nooit geëngageerd met de uitvoerders van de coup.

Didier trekt George ongenadig van zijn paard en hakt hem de handen af. Ongetwijfeld bloedend als een rund probeert hij zich nog te verstoppen, maar Wouter, een andere medestander van Gervaas van Praet, geeft op zijn beurt opdracht dat de man moet gedood worden. Ik spaar mijn lezers wat en laat de hyperrealistische details van de wraakactie achterwege. Robert, een kompaan uit het huis van kasteelheer Haket, is er ook aan voor zijn moeite. Op het midden van een marktje wordt hij dood geslagen en dan weggesleept naar de moerassen. En dan is er nog Fromald, een van de medewerkers van Bosschaert. Als opgejaagd wild heeft hij geprobeerd zich te verstoppen tussen twee matrassen. In vrouwenkleren dan nog.

Het mag allemaal niet baten. Ze krijgen hem te pakken en ze sleuren de verklede man naar de markt waar ze hem onder grote belangstelling ondersteboven ophangen. Met het hoofd naar beneden, de benen en de billen vastgeknoopt aan een stok en goed zichtbaar voor de bezetters van de Burg. De schande en de oneer van de moordenaars kan niet duidelijk genoeg gemaakt worden. En ondertussen bekogelen ze het gebouw ononderbroken met stenen, speren en pijlen.

De situatie blijft zoals ze is. Met het invallen van de nacht stijgt de bezorgdheid dat de belegerden pogingen zullen ondernemen om te ontsnappen. Rond het kasteel worden er hier en daar valkuilen gegraven. De Erembalden wagen zich regelmatig aan een uitval waarbij er hevig strijd wordt geleverd. Het gaat er bitsiger aan toe dan overdag, schrijft Galbert. Op klaarlichte dag durven de mannen hun gezichten niet laten zien en met de duisternis van de nacht verandert die gêne in het soort van primair en brutaal geweld van mannen die niets meer te verliezen hebben. Ze beseffen in elk geval dat ze hier weg moeten.

Naast wapengekletter zijn er natuurlijk de schone woorden. Excuses en verontschuldigingen dat zij zelf wel niets te maken hebben met de moorden en veel tralali en tralala die bij de belegeraars het ene oor binnengaat en het andere weer buiten. Er wordt gezwaaid met het goud en de schatten van de graaf als tegenprestatie voor een vrijlating. De schatten verhuizen en de mannen blijven waar ze zijn. Ikzelf breng de nacht verder door in Brugge en ontwaak op donderdag 10 maart van het jaar 1127 wanneer er zich nog meer versterking aanbiedt voor de Burg.

Siger, de burggraaf van Gent, komt aangereden met zijn voltallige krijgsbende en in zijn zog Boudewijn van Aalst, de broer van Jan. Ondertussen zijn Isaak en zijn schildknaap nu helemaal kunnen weggeraken uit het Brugse. Zijn vrouw en zijn medewerkers hebben op andere plekken asiel en veiligheid gezocht en gevonden. Ze hebben tijdens hun nachtelijke vlucht hun woning en hun meubelen op een presenteerblaadje achtergelaten. Alles ligt er nu om grijpen. Siger en Jan maken nemen de eigendommen zonder veel poespas over en slaan aan het roven en plunderen.

Met vlammende toortsen steken ze het vuur aan de huizen, de zolders en alles wat brandbaar is. De vlammen spelen als draaikolken in de wind. Op geen tijd blijft er van de woning van Isaak niets meer over. De volgende dag zie ik nog meer versterking oprukken. Op vrijdag 11 maart arriveert Daniel van Dendermonde dat in die dagen nog als Termonde wordt omschreven. Hij is een van de pairs van het graafschap. Zegt maar een parlementslid nog voor deze term is uitgevonden. In betere tijden goed bevriend met de proost en zijn neven maar nu belust op wraak. Hij is niet alleen. Richard van Woumen en Thierry van Beveren, de burggraaf van Diksmuide vergezellen hem.

Ik zie ook een glimp van Wouter, de wijnmeester van de vermoorde Karel. Al deze ridders zijn er met hun eigen milities op gebrand om de moord op hun heer te vergelden. Ze zweren dure eden samen met de burgers en met de mannen van Gervaas van Praet om zich te wreken op de bende van die onbeschaamde horige Bertulf en zijn familie. Een afrekening die nu niet meer lang op zich zal laten wachten!