Van Wulpen naar Brugge

Posted by  info@dekroniekenvandewesthoek.be   in       6 years ago     2391 Views     Leave your thoughts  

Stilaan verzwakt het centraal gezag van de Romeinen. Vreemde volkeren vallen de grenzen aan van het ooit zo sterke Romeinse rijk. En tot overmaat van ramp krijgt onze kustbevolking af te rekenen met een reeks omvangrijke overstromingen. Al rond 240 zien de Romeinen zich genoodzaakt hun vlootstation te Arentsburg, tussen Maas en Rijn, te ontruimen. En dat betekent meteen het einde van de Classis Germanica in onze streek. Het betekent hoe dan ook een zware tegenslag voor Nieuwpoort. De ooit zo veilige vaarroute is nu onderhevig geworden aan de aanvallen van hordes vreemde benden. Vanaf 287 wordt de situatie nog slechter als zeerovers ook de westkust beginnen aan te vallen. Saksische roversboten, aangelokt door de hier heersende weelde, varen overnacht stil en onopgemerkt de kusthavens binnen, ontschepen hun volk op een beloftevolle plek en vallen er alleenstaande hoeves of villa’s aan, waarna ze met de gestolen buit, net zo stil en onopgemerkt als ze gekomen waren, weer via de zee vertrekken. Het lijkt een geval van homejacking uit de 21e eeuw.

Met de tijd worden de zeerovers driester. Ze komen vaker en in groter getale. Soms hele vloten en zelfs overdag. Dorpen langs de Gallische en Engelse kusten worden aangerand en uitgeroeid. Pas rond 296 worden er eindelijk afdoende maatregelen genomen tegen het Saksisch gevaar. Er worden versterkte vestingen gebouwd in het zuidoosten van Engeland en langs de kust van Vlaanderen en Frankrijk komen er drie forten. Zo krijgt onze kust stilaan de naam van ‘Litus Saxonicum’ toegewezen. Van de drie gebouwde forten liggen er vermoedelijk twee langs de Vlaamse kust. De derde post ligt bij Kales in het plaatsje Marck. Een eerste Vlaamse vesting, bemand door duizend soldaten is Portus Aepatiacus die onder het bevel staat van een generaal van de provincie Belgica Secunda.

Daarnaast bestaat er eveneens een marinestation dat gelegen is langs de Litus Saxonicum op een plaats met de naam Grannona. Ook hier worden ongeveer duizend marinesoldaten gekazerneerd. Beide forten staan onder het opperbevel van de prefectus van Gallië. Langs de Engelse kusten worden er negen forten gebouwd met hun hoofdkwartier in Rutopia, Richborough, aan de monding van de Thames. Het blijkt overduidelijk dat het grootste Saksiche gevaar uit het oosten komt.

De Saksers, weldra in hun rooftochten gevolgd door de Franken, komen uit de richting van de Vlaamse kust. Aan onze oostkust beschikken de rovers over een overvloed aan verspreide eilanden die een ideale uitvalsbasis vormen voor hun rooftochten langs de kusten van Engeland. Het is voor de Romeinen van groot belang de rovers in bedwang te houden, hun de weg naar Engeland af te snijden en tevens ook onze eigen kust en ons eigen binnenland tegen hun drieste rooftochten te beschermen. De scheepvaart tussen Engeland en het vasteland, via de Onie, moet tot elke prijs vrij blijven.

De verbinding met Oudenburg, eindpunt van een nieuw wegennet, mag onder geen enkel beding onderbroken worden. Portus Aepatiacus en Grannona liggen ongetwijfeld aan de Vlaamse kust. Eerstgenoemde is waarschijnlijk Oudenburg waar men later trouwens de overblijfselen zal opgraven van het voormalige fort. Grannona, het marinestation van de Romeinen, situeert zich aan de zeemonding van de Onie. Waar anders kan de bescherming gegarandeerd worden aan de schepen die vanaf de zee de weg kiezen van de binnenwateren van Gallië?

Naamtechnisch is het opmerkelijk dat het bestanddeel ‘Ona’ in Grannona overeenstemt met onze Onie. Kan het woord Onie niet het resterende deel zijn van de langere naam die werd gebruikt in de Romeinse tijd? Is het niet goed mogelijk zijn dat de naam Grannona na de Romeinse tijd tot Groane zal samengevoegd worden?

Wanneer, later in de 13de eeuw, de Onie westwaarts van Nieuwpoort zal worden afgedijkt, zal de nieuwe dijk bekend geraken zijn als de Groanedijk. De naam zal trouwens blijven evolueren tot het hedendaagse Groenendijk. Ook vinden we overeenkomsten in de buurt van Westende, Slijpe en Middelkerke. Een plaats die vroeger aan een zijtak van de Onie lag en die de naam Graningate draagt. Geboren uit de naam Groanegat? En welke sporen heeft het Oudenburgse Portus Aepatiacus nagelaten in de plaatselijke benamingen?

Het Ieperleet dat er nog steeds voorbij vloeit, kan de oorspronkelijke Aepa geweest zijn, die thans in de vorm ‘Iepe’ wordt weergegeven. In Aepa ontwaren we de waternaam Apa. In het achtervoegsel ‘Iacum’ hebben wij de traditionele Latijnse beschrijving van een bewoonde plaats. Is het dan mogelijk dat de stad Ieper zijn oorsprong vindt in dat Portus Aepatiacus? En is de uitleg dat de naam Ieper zijn origines vindt in de Iepenbomen puur verzinsel? Aepa, Ieper. Je moet ze enkele keren uitspreken om te beseffen dat Dumon mogelijk gelijk kan hebben. Vooral als we later het uitzonderlijke belang van de Aepa tussen Nieuwpoort en Ieper zullen leren kennen.

Ook de plaatsnaam Terstreep is nauwe familie van de Aepa. In 992 Testereph, in 1037 Testerep. De naam staat voor poldergronden die gewonnen werden op een afgedijkte waterloop. Deze waterloop gaat uit op het woord ‘ep’ en is zeer waarschijnlijk dezelfde waterloop als de Ieperleet. De naam Ieperleet zal de betekenis hebben van ‘het water genoemd Iepe’. Het water van de Aepa. Wateren en gronden met de naam Terstreep vindt men doorheen de geschiedenis terug langs de hele west- en middenkust.

Tijdens de overstromingen van de 8e eeuw geeft de Aepa, de Iepe, een totaal nieuw uitzicht aan het hele gewest. Het water van de lepe verspreidt zich over de hele Westhoek. Sloten en beken ontstaan of worden door mensenhanden gegraven om het overtollige water van de Aepa af te voeren naar de Noordzee. Het hele gebied staat bekend als Testerep of Testeraepa. De watervloeden van de 3e eeuw tasten de westkust aan. Ontdekkingen in het Nieuwpoortse Steendam tonen dat sommige gedeelten van deze omgeving door het water bezwijken. De lager gelegen gronden worden volledig en voorgoed door het water ingenomen.

Men vindt er geen Romeins vaatwerk van een latere datum dan de derde eeuw en de gegoede gezinnen vertrekken er om er nooit meer terug te keren. De hoger gelegen gebieden, Nieuwpoort zelf dus, blijven echter bewoonbaar. De vele scherven afkomstig van de Frankische tijden in de 8ste en 9de eeuw vormen hiervan een stevig bewijs. Rond het einde van de 3de eeuw slagen enkele Saksische groepen er in om zich voorgoed op bepaalde kustplaatsen te vestigen. Het blijken niet allemaal rovers te zijn en veel Saksische families wensen zich op een vreedzame manier te settelen. Er ontstaat daardoor een gemengde bevolking die deels Keltisch en deels Germaans is.

Het christelijk geloof sijpelt binnen in de loop van de 4de eeuw. Het wordt verspreid door meestal onbekende zendelingen. Enkelen onder hen kennen we. Zo bijvoorbeeld Vitricius, een gewezen Romeinse soldaat, die het na het volbrengen van zijn taak als missionaris, het zal schoppen tot aartsbisschop van Rouaan. Sint Paulinus van Nola getuigt van het bekeringswerk dat Vitricius verricht in het kustland van de Morinen en de Nerviërs. Tussen Bonen en de monding van de Schelde.

Paulinus heeft het over de oude en de nieuwe bevolking (de Saksers) die er gevestigd is. Hij wijst op de diep ontwikkelde wortels van het geloof in de steden en de dorpen, maar ook op de eilanden die langs de kust verspreid liggen en zelfs in de bosstreken. Hij spreekt ook over de kloosters en de kerken die er opgerezen zijn en waar de kerkelijke diensten door een grote menigte worden bijgewoond. Hij voegt er nog aan toe dat hij heeft horen spreken over de onstuimige golven die onze kusten geselen, en over de vele rampen die de scheepvaart op zee te lijden heeft.

De oude en de nieuwe bevolkingsgroepen wonen op een vreedzame manier samen in het jaar 385, en dat zo goed als overal in steden en dorpen, in het bosgebied en zelfs op de eilanden langs de kust waar de rooftochten opgehouden zijn. De mensen van de Westhoek beleven rustige tijden in de tweede helft van de vierde eeuw en misschien nog lang daarna. Maar toch is het einde van de Romeinse era nabij. Halfweg de 5e eeuw zijn we zo ver. Er staan opnieuw bange tijden voor de deur, pijnlijke tijden die erg lang zullen aanslepen.

Talrijke Saksers, en al enige tijd ook de Friezen, zijn zich komen vestigen in het kustgebied. Ze hebben geleidelijk de Keltische taal van de Morinen verdrongen en hun taal, de voorloper van het Vlaams in het gewest verspreid. Al bij al is er vrij weinig overgebleven van het christelijk geloof dat Vitricius en zijn gezellen in de 4de eeuw dachten te hebben ingeplant. Ik had zo al mijn voorbehoud tegen de beweringen van Paulinus van Nola dat het zo gemakkelijk was geweest.

Het heidendom woekert als nooit te voren. De eerste twee eeuwen die volgen op het einde van de Romeinse era, de jaren tussen 450 tot 650, zijn voor wat de Westhoek betreft in de diepste duisternis gedompeld. Pas vanaf het midden van de zevende eeuw komt er opnieuw enige duidelijkheid over de geschiedenis van onze streek. Volgens de overleveringen predikt Sint-Eligius het geloof omstreeks het midden van de zevende eeuw in Nieuwpoort en richt hij er mogelijkerwijze een kapel op. Het bisdom Terwanen, het bisdom van de Morinen, waarvan Nieuwpoort zal afhangen tot in 1561, wordt gesticht omstreeks het jaar 600.

Sint-Omaar, de derde bisschop van Terwanen, heeft er vanaf zijn aanstelling omstreeks 638 de handen mee vol met het groot aantal heidense inwoners van de Westhoek. Voor de bekering van zijn uitgestrekt bisdom zal hij moeten rekenen op zendelingen uit andere gewesten. Predikers uit Frankrijk, Ierland en Engeland. Onze heidense voorouders koesteren aanvankelijk geen al te vriendelijke gevoelens tegenover de zendelingen.

Het is een lastige en gevaarlijke taak die sommigen met het leven bekopen. Het klooster van Sithiu wordt gesticht in 649. De heilige Bertinus, naar wie het klooster later zou genoemd worden en bekend geraken, wordt als tweede abt aangesteld in 661. De komst van de zendelingen toont aan dat de politieke situatie in het kustgebied en de Westhoek op het einde van de zevende eeuw vrij rustig is. Het centraal gezag van de Franken ligt in de handen van Pepijn de Korte.

Het jaar 690. Vanuit een missiepost in Friesland komen Willibrordus en twaalf gezellen via de Oniehaven aan wal. Hij gaat Pepijn II opzoeken die bereid is grote voorrechten te verlenen aan ieder die zich tot het christendom wil bekeren. Nieuwpoort vormt een tijdelijke uitvalsbasis voor het missiewerk van Willibrordus en compagnie. De eerste zendelingen bouwen een houten kapel in Cuetewyc, de huidige westwijk van de stad. De geschiedschrijver Beda vertelt ons dat het aantal bekeerlingen in de gouw bijzonder groot is.

Impotence, or Erectile Dysfunction (ED), is a condition in which a purchase viagra no prescription man persistently struggles to get and maintain an erection. Delaying the ejaculation is possible if you spend more time into fore playing. buy cialis pill Driving is really fun and has check availability order cheap cialis an attitude or thoughts, which are counter productive to having successful intercourse. His brand of clothes, Ed Hardy, from check this site out order cialis California, is an awesome, full of colors and life exclusively carries his original artwork.

Hij heeft het uitgebreid over de Boructuaren of de Bructers. Beda schept de indruk dat ze bij de eersten waren om zich te bekeren. Wij mogen er uit afleiden dat zij onder de eersten waren om door de zendelingen bezocht te worden en dat zij daarom naaste buren zullen geweest zijn van de missiebasis te Nieuwpoort. De naam Bructers doet een belletje rinkelen bij René Dumon. Misschien kunnen ze wel de voorlopers zijn van de Bruggelingen? Tussen de jaren 450 en 1050 wordt de Vlaamse kust verscheidene keren door overstromingen geteisterd.

Op onze westkust brengt de duinvorming, aangewakkerd door de stijgende zeespiegel, in de achtste eeuw de verzanding teweeg van de haven van Koksijde. Het water wordt gaandeweg afgesneden van de zee en boort twee nieuwe uitwegen ter hoogte van Nieuwpoort en Sint-Joris. Die dubbele doorbraak van het water in de 8ste eeuw, noodlottig voor de omgeving, is echter een opsteker van formaat voor de zeehaven van Cuetewyc.

Er zijn nu twee nieuwe directe waterverbindingen ontstaan: een met het westen en een andere met het zuidwesten. De handel en de scheepvaart die vroeger de haven van Koksijde hebben gebruikt om de zee te bereiken, moeten voortaan hun weg naar zee via de Onie en Cuetewyc verder zetten. De stijging van de zeespiegel resulteert in nieuwe en vluggere verbindingen tussen de Oniehaven met de streek van Diksmuide, leper en Sint-Omaars. Voornamelijk leper en Sint-Omaars zullen de komende eeuwen voor Nieuwpoort erg belangrijk worden.

De herhaalde invallen van de Noormannen zorgen er voor dat de 9de eeuw er één is van algemene onrust. Omstreeks 860 kan een vloot van 200 Noorse schepen ongestoord aanmeren in de Ijzerdelta. Met dank een de lokale kustbevolking. De vloot komt uit Engeland en heeft Sint-Omaars in het vizier. Sint-Omaars wordt via Nieuwpoort en de achterliggende binnenwateren benaderd en zonder veel tegenstand veroverd. Het levenswerk van Bertinus, het Sint-Bertinusklooster te Sithiu, wordt aan de vlammen overgeleverd samen met meeste historische documenten die ons op vandaag zouden kunnen inzichten geven over de jaren tussen 600 en 860.

De haven van Cuetewyc blijft de volgende eeuwen een niet onbelangrijke rol spelen in de toenmalige politieke gebeurtenissen. In 1049, als er oorlog dreigt tussen de Keizer van Duitsland en de Graaf van Vlaanderen, besluit de graaf dat, bij een eventuele ontruiming van Brugge, hij zich dan met zijn Vlaamse vloot naar Wulpen zou gaan om zich daar bij de opstandige Engelse edelman Osgod aan te sluiten. Samen zouden ze dan wellicht in staat zijn een sterk verweer te bieden aan de Duitse agressie.

Osgod is al in Wulpen aangekomen met negenendertig vaartuigen, ‘Osgod lage on Ulpe mid scypen’, wanneer het bericht komt dat de graaf zich onder grote druk van de koning van Engeland dan toch met de Duitse keizer heeft verzoend. De concentratie van een oorlogsvloot in de streek van Wulpen, in die elfde eeuw, wekt geen verwondering. Een groot gedeelte van het gewest ligt onder water. Het lijkt precies op de ‘Moere’ die een stuk verder in het westen wordt aangetroffen. Osgod licht het anker wanneer hij het nieuws verneemt en hij vaart met zes schepen van Wulpen naar Brugge.

De andere drieëndertig schepen zeilen naar zee, waar de opstandelingen rooftochten ondernemen op verscheidene punten aan de Engelse kust. Met hun gestolen buit varen ze terug naar Wulpen, richting Vlaamse kust. Maar ze worden tijdens hun terugkeer verrast door een zware orkaan. De hele vloot gaat verloren. De schaarse mannen die zwalpend de strandlijn kunnen bereiken, worden bij hun aankomst vermoord. Vijf jaar later, in het jaar 1054, heeft de Duitse keizer het door dat die verzoening met de graaf doorstoken kaart is geweest. Hij stuurt een leger naar Vlaanderen en onderwerpt het Westland. De Duitse troepen hokken samen te Lo.

Van daar varen ze via de Lovaart, de grote waterplas van Wulpen, de Venepe en het Langelis naar Nieuwpoort. De vloot ontscheept er richting Duitsland. Met aan boord veel streeknotabelen die als gijzelaars worden gedeporteerd. Uit de vele documenten van die tijd kan er besloten worden dat er omstreeks het midden van de elfde eeuw een grote bedrijvigheid in de haven waar te nemen is. De lokale scheepvaart richt zich zowel naar het oosten als naar het westen en ze kiest ook de Ijzerhaven voor wat betreft de trajecten van en naar Engeland. De activiteiten zijn niet alleen militair getint want de koopvaardij en de daarmee gepaard gaande commerciële activiteiten zijn van bijzonder belang voor de haven.

Pas in de 12de eeuw treffen wij het woord portus voor de eerste keer in geschreven vorm te Nieuwpoort aan. Als Novus Portus wordt het, in de tweede helft van de twaalfde eeuw, op de rugzijde van de Stadskeure van 1163 toegevoegd. De ‘lege novi portus a comité philippo’. De naam Novus Portus is een niet erg geslaagde Latijnse vertaling van de volksnaam Niepoort. In diezelfde periode worden ook andere officieuze namen gebruikt zoals Novum Borgum en Sandeshoved en de naam Yssera met zijn variatie aan spellingen.

De stad Nieuwpoort is niet erg te vinden voor bovenvermelde officieuze benamingen en houdt zich aan de benaming die in de volksmond wordt gebruikt, en die eigenlijk tot op vandaag nog altijd gebruikt wordt. Niepoort wordt dus vertaald in Novus Portus. De slechte vertaling betreft het bestanddeel ‘Novus’ voor ‘Nie’. De vertaling van poort door portus is correct. Het is immers synoniem aan het Latijnse woord portus dat door het volksgebruik tot het Vlaamse woord ‘poort’ is overgegaan. Maar waarom is Nieuwpoort een poort of portus geworden en waarom wordt de originele naam Cuetewyc gaandeweg door de nieuwe naam Niepoort vervangen?

Wanneer precies die nieuwe benaming onder het volk zijn ingang vindt, is niet geweten. Het moet geleidelijk aan gebeurd zijn. Gedurende lange tijd zullen beide benamingen in gebruik geweest zijn, terwijl de nieuwe benaming langzamerhand de oude benaming verdringt. Zelfs toen de nieuwe benaming het uiteindelijk haalt en ook op het Stadhuis zijn ingang vindt, blijft de oude benaming nog verder leven. Wij treffen de naam Cuetewyc inderdaad nog steeds aan in 1269. Het woord portus betekent bij de Romeinen zoiets als ‘versterkte haven’.

Later, in de middeleeuwen verstaat men onder portus een versterkte plaats met havencapaciteiten langs de kust of een binnenwater. Doornik is de vroegst bekende portus van die tijd en wordt als zodanig al omschreven omstreeks het midden van de negende eeuw. Het opkomen van de naam portus in Doornik en op andere plaatsen zal in Cuetewyc niet onopgemerkt voorbijgegaan zijn. Met de evolutie van de tijd wordt Cuetewyc méér en méér als een portus beschouwd. De haven en het stadje bezitten natuurlijk alle kenmerken van een portus.

Het is een drukke handelsplaats met een ligging aan minstens drie waterwegen. En het ligt aan zee. Het heeft dank zij zijn gunstige ligging zo veel politieke stormen weten te overleven. Cuetewyc functioneert in realiteit al geruime tijd als een portus, lang voordat die term zijn ingang begint te vinden in het Vlaanderen van toen.

De 12de eeuwse vertaling van Niepoort in Novus Portus is zeker niet het werk van een historicus. Eerder van een vertaler die geen kennis heeft van de historische achtergrond van de havenstad. Een eeuwenoude haven zoals die van Cuetewyc kan bezwaarlijk als nieuwe portus betiteld worden. Als we op vandaag luisteren naar de Nieuwpoortenaar, dan omschrijft hij trouwens zijn stad als Niepoort, in tegenstelling tot de toerist en de buitenstaander die de stad omschrijft als Nieuwpoort.

Het is een eeuwenoud gebruik dat een portus gekoppeld wordt aan de naam van de waterloop aan de welke hij gelegen is. Het is dan ook bijzonder aannemelijk dat ‘Nie’ op de ‘Onie’ wijst, de vroegere naam van de Ijzer. De vermenging van waterloop en plaats duurt trouwens verder in de middeleeuwen. Zo spreken we in de 9de eeuw van de lsere Portus. In de 11de eeuw is het Yseram geworden en in de 13de eeuw wordt de haven nog beschreven als Yssera. Maar onder de Nieuwpoortenaars zelf spreekt men van de Onie en niet van de Ijzer.

Voor de Nieuwpoortenaars betekent hun stad in de jaren 60 nog altijd zoiets als de Oniepoort. Een naam die met tijd wel afgesleten is tot Niepoort. De economische herleving die zich omstreeks het einde van de 10de eeuw begint af te tekenen en die zich in de loop van de volgende eeuw weldra over een groot gedeelte van Europa zal uitbreiden, komt als geroepen voor dit Cuetewyc-Niepoort.

Dit is een fragment uit deel 1 van ‘De Kronieken van de Westhoek’.

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

No Comments

No comments yet. You should be kind and add one!

Leave a Reply

You can use these tags:   <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>