banner
mrt 21, 2015
3349 Views

De bloedige afrekening van 1127

Written by

Isaak is na zijn nachtelijke vlucht gearriveerd in Ieper en dat blijkt een misrekening want hij dacht dat hij naar Gent aan het rijden was. Hoe zouden de wegen er eigenlijk uitzien aan het begin van de 12de eeuw? Ik krijg er maar geen beelden van binnen. Een verblijf in Ieper zint Isaak in elk geval niet. Hij vlucht verder naar Steenvoorde, een landbouwexploitatie in handen van zijn schoonzoon Guido. Die raadt hem aan om naar Terwaan te trekken en zich daar als monnik te vermommen. Het nieuws van zijn vlucht heeft zich echter als een lopend vuurtje verspreid en zorgt voor een ongeziene klopjacht. Het zal geen sinecure zijn om zich voor de buitenwereld verscholen te houden.

banner

Isaak is na zijn nachtelijke vlucht gearriveerd in Ieper en dat blijkt een misrekening want hij dacht dat hij naar Gent aan het rijden was. Hoe zouden de wegen er eigenlijk uitzien aan het begin van de 12de eeuw? Ik krijg er maar geen beelden van binnen. Een verblijf in Ieper zint Isaak in elk geval niet. Hij vlucht verder naar Steenvoorde, een landbouwexploitatie in handen van zijn schoonzoon Guido. Die raadt hem aan om naar Terwaan te trekken en zich daar als monnik te vermommen. Het nieuws van zijn vlucht heeft zich echter als een lopend vuurtje verspreid en zorgt voor een ongeziene klopjacht. Het zal geen sinecure zijn om zich voor de buitenwereld verscholen te houden.

Arnold, de zoon van een advocaat uit Terwaan haast zich naar de broeders van de abdij waar Isaak zich nu nog veilig waant. Hij moet dus al van binnenuit op de hoogte zijn gebracht van diens aanwezigheid. Hij vindt de voortvluchtige in de kerk. Verscholen onder de kap van zijn pij. In een pose van gebed en meditatie. Kruistekens en psalmen brengen geen baat. Arnold slaat Isaak in de handboeien en eist van hem dat hij de namen van de samenzweerders opnoemt.

‘Welke personen hebben de graaf verraden?’ Isaak bekent zijn betrokkenheid en somt de namen van zijn kompanen en hun huurmoordenaars op. Het brein achter de aanslag zat bij verscheidene personen: Bosschaert, Willem van Wervik, Ingerrand van Esen, de jonge Robrecht en Wilfried de broer van de proost. Ik ben ondertussen al aanbeland op vrijdag 18 maart van 1127. Met man en macht worden er nu ladders aangebracht aan de Brug. Eenvoudig is dat niet onder die voortdurende regen van pijlen en stenen.

Schermen en schilden moeten voor enige beschutting zorgen. De muren zijn glibberig en hoog, 20 meter en de 4 meter brede ladders zijn bepaald zwaar. De bovenste ladder is minder breed, maar die is op zijn beurt wel een flink stuk hoger. Aan de voet roepen en waarschuwen de Gentenaars voor aankomende projectielen. Het aanbrengen van de stellingen moet een helse job zijn als ik lees wat Galbert allemaal geschreven heeft. De hele dag door wordt er hard gewerkt en gevochten maar als de avond valt, is er nog niet op zijn minst sprake van een doorbraak.

De volgende morgen likken de belegerden vermoeid hun wonden. Die ononderbroken belegering van de Gentenaars blijft in de kleren steken. Aan de andere kant voelen ze zich nu ook wat rustiger. Wat ze daar aan de buitenkant proberen, kunnen ze vrij gemakkelijk afslaan en zo gunnen de mannen zichzelf een korte pauze. Met het aanbreken van de nieuwe morgen zijn de wachters afgezakt naar de woning van de graaf om zich wat op te warmen bij het haardvuur.

Ze zijn verkleumd door de nachtelijke koude en laten de binnenkoer van de Burg even voor wat ze is. De Bruggelingen ruiken hun kansen. Aan de zuidelijke gevels waar de geestelijken er in geslaagd zijn om hun relieken in veiligheid te brengen, worden er nu smalle ladders aangebracht. Genoeg om één man per keer naar boven te loodsen. Deze keer gaat het er muisstil aan toe. Een hele groep geraakt zo ongemerkt binnen. Enkelen zakken af naar de poorten waar ze de aarde en de stenen opruimen zodat de belegeraars van de buitenzijde zullen kunnen binnen stormen.

De mannen daarbuiten weten trouwens niet eens dat een groep van hen al binnen zit. De verzetsgroep vindt eveneens een poortje aan de westkant van de Burg. Voorzien van een stevig slot en helemaal niet versperd door aarde en stenen. Met zwaard en bijl hakken de Bruggelingen de kasteelpoort aan spaanders. Het geluid van de hakbijlen maakt de manschappen aan de buitenzijde van de muren wakker. Met groot tumult komen ze de poortopening binnengelopen. Een hele bende is het. Om het gevecht aan te gaan met de verraders of om te plunderen. Daarom zijn ze toch naar Brugge afgezakt. Een aantal onder de belegeraars gaat de kerk van Sint-Donaas binnen om beslag te leggen op het lijk van Karel de Goede die meteen naar Gent vervoerd zal worden.

De ‘verraders’ van de Erembald-kliek zijn wakker geworden uit hun eerste slaap daar in de woning van de graaf. Ze horen overal geschreeuw en ze lopen verschrikt en onwetend naar buiten om poolshoogte te nemen van wat er aan de hand is. In alle haast grijpen ze nog naar hun wapens maar de meesten zijn er aan voor de moeite. Ze staan voor een overmacht en ze beseffen dat het spel gespeeld is. Ze leveren zichzelf over aan de gratie van de overwinnaars. Hier en daar zijn er enkelingen die vrezen voor hun leven als ze in de handen van de burgers zullen vallen en in alle haast proberen ze via de glibberige buitenmuren naar beneden te klauteren.

Zo bijvoorbeeld ridder Giselbert die naar beneden stort en de vlucht met zijn leven bekoopt. Enkele vrouwen dragen zijn dode lichaam naar een huis in de binnenstad om hem klaar te maken voor zijn begrafenis. Dat is niet naar de zin van de Diksmuidse burggraaf Diederik de Bevere.

Ze sleuren het lijk van Giselbert buiten de woning, binden het aan de staart van een paard en sleuren het daarna door alle wijken van de stad. Als afsluiter gooien ze het lichaam in een open riool van de publieke markt.

Voor de woning van de graaf is het verzet nog niet helemaal gebroken. Enkele belegerden bieden nog hardnekkig weerstand en dringen hen terug binnen in het huis waar ze hen van kamer naar kamer achterna zitten. Tot ze uiteindelijk arriveren in de kamer waar Karel van Denemarken zich gewoonlijk klaar maakte om naar de kerk te stappen. In deze met stenen gebouwde voute wordt hevig strijd geleverd.

De Bruggelingen vechten nu man tegen met man en met het zwaard. Ik maak een gevecht mee zoals ik die enkel gezien heb in de zwart-witte avonturenfilms van mijn jeugd. Goed tegen slecht.

Met de nodig details rond de overmacht en het bloedvergieten. Een wanhopig verzet van mensen die zich letterlijk en figuurlijk voor een muur geplaatst zien. Een aantal Erembalden slagen er toch in om zich uit deze heksenketel te redden. Terwijl hun kompanen vechten voor wat ze waard zijn, maken ze plaats voor de vlucht van hun leider Bosschaert. Galbert omschrijft hem als een woeste, woedende, felle en onverschrokken krijger die er met een haast wonderbaarlijke kracht op los hakt en veel burgers zware letsels toebrengt. Ook de jonge Robrecht kan ontkomen. Blijkbaar mag hij op heel wat goodwill rekenen bij zijn stadsgenoten.

Zelfs na zijn dood zijn ze blijven twijfelen aan zijn schuld en mogelijk verraad. Robrecht besluit in deze heksenketel om aan de zijde te blijven staan van de verraders en zijn lot met hen te delen. De belegerden geraken met de meeste moeite van de wereld binnen in de kerk zelf. De stedelingen houden het nu voor bekeken, vechten in het huis van God is ‘not done’ en nu kunnen ze zich dan toch nog eens uitleven in de nodige plunderingen en aan diefstal.

Alles wat niet te groot of te zwaar is hier in de woning van de graaf ligt er om te grijpen en nu ze hier toch toevallig zijn, moeten ze er van profiteren. Ook de woningen van de proost en het klooster van de broeders worden leeggehaald en verwoest. In de beschermende gordel rond het kasteel staan enkele woningen en die worden eveneens gestript van hun meubilair en hun inboedel. Uit het huis van de graaf verdwijnen meerdere matrassen, tapijten, linnen, bekers en alle metalen voorwerpen.

Bij de proost worden bedden, koffers, zetels, kleren, vazen en alle meubelen meegepikt. En dan heeft Galbert het nog niet eens over de onbestemde hoeveelheid graan, vlees, wijn en bier die gestolen wordt uit de kelders van de graaf, de proost en de broeders van het klooster. In de slaapzaal van de geestelijken treffen ze dure en waardevolle habijten aan. De buit moet groot zijn, want de hele nacht is het een komen en gaan van transporten.

Hoofdstuk tien vat de gebeurtenissen uitstekend samen: vlucht van de proost – tweedracht bij de belegeraars terwijl de belegerden zich verschansen in de toren en de galerie van Sint-Donaas. Terwijl de plunderingen volop aan de gang zijn, hebben de belegerden dus hun soelaas gezocht in de kerk.

Ze hebben zich weten te voorzien van wijn, vlees, wildgebraad, kazen, groenten en andere levensbehoeften. Hoe kan de schrijver dat toch allemaal weten? Hij probeert niets of niemand over het hoofd te zien. Burggraaf Haket, Bosschaert, de jonge Robrecht, Wouter, de zoon van Lambrecht van Aardenburg en Wilfried Knop.

Proost Bertulf blijkt niet meer bij het gezelschap te zitten. Eigenaardig toch. Tijdens de voorafgaande nacht van de verovering van de Burg heeft hij 400 marken overhandigd aan wijnmeester Wouter en die heeft hem sluiks via een touw laten afglijden tot onder de galerie. Als een dief in de nacht en moederziel alleen is Bertulf ervanonder gemuisd richting een onbekende plaats die ‘Moer’ genoemd wordt.

Voorlopig zal ik dus niets meer horen van de proost en ik richt mijn blik dan maar weer op de toren van Sint-Donaas waar de belegerden zich in veiligheid hebben gebracht en waar ze stenen en projectielen gooien naar de wriemelende massa dieven onderaan het gebouw. Tussen het verslepen van de meubels en de kostbaarheden door, worden de stropers geconfronteerd met vallende stenen. Met de nodige slachtoffers tot gevolg.

Het duurt niet lang voor de toren het doelwit wordt van een pijlenregen. Wie zijn hoofd nog buiten de ramen van de toren riskeert, loopt kans om doorboord te worden door één van de duizenden pijlen of stenen afgeschoten uit ontelbare katapulten. Met de wetenschap dat stenen en pijlen niemand een stukje verder brengen, wordt er een versnelling hoger geschakeld.

De mannen in de toren vinden er niets beter op om nu brandende pijlen af te vuren op het dak van de galerie aan de voet van de toren. Ze willen zo het aanpalende huis van de proost in brand steken. Hun pogingen kennen echter geen succes.

In de vroege morgen hijst een jonge Gentenaar zich via een touw door een van de belangrijkste vensters van Sint-Donaas. Die van de kapel waar het schrijn opgesteld staat. Met zijn zwaard slaat hij het raam aan gruzelementen en opent hij de schrijn op zoek naar schatten en buit. Hij bekoopt zijn gedurfde diefstal met de dood als het zware deksel van de sarcofaag plots dichtklapt en hij verpletterd wordt door het gewicht ervan.

Tussen de ornamenten van de heilige kist bevond zich een hele stapel pluimen die met de klap van het deksel in de lucht gezwierd worden om dan stilletjes weer naar beneden te dwarrelen. Als de Gentenaars die buiten wachten dan toch poolshoogte komen nemen van waar hun kompaan blijft, treffen ze hem tot hun verbijstering aan geklemd tussen het schrijn en het deksel. Helemaal bedolven door een berg van pluimen en veren. Het moet inderdaad een vreemd beeld geven.

Ik weet nu waar het de Gentenaars om te doen is. Ze willen het lichaam van de graaf bemachtigen, maar dat is nog altijd niet naar de zin van de Bruggelingen die er zelfs niet aan mogen denken dat hun buren uit Gent de kist van Karel zouden ontvreemden uit Sint-Donaas. Wat begint met een ordinair zwaardgevecht, ontaardt in een gevecht in regel tussen de Bruggelingen en de Gentenaars. En dat terwijl de belegerden in de toren nog altijd niet lijdzaam toezien en het volk beneden blijven pijn doen met hun projectielen. Gelukkig zijn er toch enkele Bruggelingen die de kalmte bewaren en die toch bereid zijn om even luisteren naar wat hun lotgenoten uit Gent te vertellen hebben.

‘We hebben wettelijk het recht om het lijk van de graaf met ons mee te nemen’ claimen ze. Uiteindelijk worden de gemoederen gesust met de overeenkomst dat het met Gods wil de nieuw graaf zal zijn die zal beslissen wat er met Karel dient te gebeuren. Uiteraard in nauwe samenspraak met de bisschop, de prinsen van het land en met de clerus.

De brand is geblust en er kan nu weer gedacht worden aan de verdelging van de booswichten verderop in de kerk en in de toren. Aan de kant van het klooster wordt de deur kapot gebeukt. De ruiten sneuvelen her en der. Van heiligheid en sereniteit is er in Sint-Donaas al lang geen plaats meer. In de galerie houden de Erembalden zich verscholen achter koffers en altaren en andere kerkmeubelen. Ook in het hoofdkoor wordt er hevig en hardnekkig gevochten. Galbert geeft aan dat er een ontelbaar aantal mensen gewond raken.

Ridder Gervaas van Praet laat van zich horen. De gewezen kamerheer van Karel van Denemarken heeft met zijn manschappen de woning van de graaf gezuiverd en de vlaggen van de Erembalden neergehaald. Hij plant er nu ostentatief zijn eigen banieren neer. Willem van Lo waant zich op dat moment nog altijd heer en graaf van het land en die gaat ergens in de Westhoek de confrontatie aan met enkele leenheren die hem weigeren om manschap af te leggen en die niet van plan zijn om belastingen te betalen.

Het middenplein van de Burg is nu volledig in handen van Gervaas van Praet. Ook het klooster van de broeders, het huis van de proost, de refter en de slaapzaal worden bezet gehouden. De belegerden proberen nog altijd de woningen rond de kerk in brand te steken. Het komt er nu op aan om dit te allen prijze te voorkomen.

De nacht die volgt, kan ik best als spannend omschrijven; met de Erembalden die als dieven in het duister telkens opnieuw proberen om de wachten te verschalken. Zowat elk uur laten de bezetters hun klaroenen en trompetten schallen in de hoop dat ze hier nog zullen kunnen ontsnappen.

Ik laat de toestand in Brugge even voor wat ze is, en verhuis even naar de Westhoek. Wijnmeester Wouter heeft zijn proost aangeraden om naar ‘Kaihem’ te vluchten. Bertulf arriveert daar in het holst van de nacht. Samen met de broer van kanunnik Folquin zijn ze spoorslags te paard hierheen gereden. Keiem is in 1127 een domein dat in handen is van diezelfde Wouter en van verrader Bosschaert.

Zijn verblijf daar in de buurt van Diksmuide is van korte duur als hij ontdekt wordt en hij ternauwernood weg kan raken. Deze keer alleen, als een dief in de nacht, galoppeert hij naar Veurne, waar zijn vrouw woont. Hier blijven mag hij het trouwens op zijn buik schrijven en dus rept hij zich tijdens deze vrijdagnacht verder naar Waasten.

Waasten betekent niet het einde van de vlucht van de proost. Galbert monkelt goedkeurend in zijn teksten uit 1127. ‘Ja ja, Bertulf moet het maar weten. Hij heeft het zelf gezocht.’ Als aangeschoten wild wordt hij verder opgejaagd. Moederziel alleen, te voet en blootvoets dan nog vlucht hij verder. Hij ondergaat nu persoonlijk zijn straf voor zijn zonden. Dat blootsvoets heeft alles te maken met God, orakelt Galbert, want alleen op die manier zal hij ooit mogelijk vergeving kunnen krijgen voor wat hij de arme graaf heeft aangedaan. En zie, hij krijgt nog gelijk ook.

De zool van zijn voet raakt gekneusd en de stenen van de weg zorgen er op hun beurt wel voor dat Bertulf met bloedende voeten verder moet strompelen. Er is niet veel meer over van deze man, hij die dacht dat de wereld aan zijn voeten lag en bijna verdronk in de luxe en de welstand en in zijn mondain gedoe. Hij is nu een verschoppeling die de hele wereld op zijn dak heeft gekregen.

Dat weten zijn mannen allemaal nog niet daar in Brugge. De status-quo van de voorbije nacht heeft iedereen lui, verveeld en moe gemaakt. Hun nachtelijke slaperigheid maakt nu plaats voor de futloosheid van de nieuwe dag en dat is zondag 20 maart.

Dit fragment maakt deel uit van deel 5 van De Kronieken van de Westhoek

Article Tags:
· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · ·
Article Categories:
terug naar het verleden
banner
http://www.dekroniekenvandewesthoek.be

Vlaamse geschiedenis zoals je die nog nooit beleefd hebt!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *